eaSpZo doende 2011kiJaaroverzicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteitngover dierproeven en proefdierenofhrceaesR
VoorwoordngkieaSpDeze uitgave van ‘Zo doende’ bevat informatie over de in 2011 verrichte dierproeven en de proefdieren die bij vergunninghoudende instellingen aanwezig zijn, en het door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgevoerde toezichtop de Wet op de dierproeven (Wod). De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit stelt dit jaarverslag op op basis van doorde vergunninghoudende instellingen aangeleverde gegevens.ofMet dit jaarverslag onderstreept de NVWA het belang van een zorgvuldige voorlichting over dierproeven en proefdieren inNederland. Het streven naar verantwoord en zorgvuldig toepassen van dierproeven is het beleid van de overheid. De NVWAdraagt daaraan bij door toe te zien op de naleving van de Wet op de dierproeven.eaesRIn 2011 heeft de NVWA 383 inspecties verricht naar de naleving van de Wet op de dierproeven. Uit deze inspecties blijkt dat inhet algemeen de voorschriften die direct verband houden met het welzijn van de proefdieren goed werden nageleefd.Klachten over het omgaan met proefdieren kunt u, eventueel vertrouwelijk, melden via de internetsite van de NederlandseVoedsel- en Warenautoriteit (www.nvwa.nl), telefonisch op 0800-0488 of bij een van de inspecteurs belast met het toezichtop de naleving van de Wet op de dierproeven.Ook als u vragen hebt over het onderwerp kunt u op die manier contact opnemen met de Nederlandse Voedsel- enWarenautoriteit. Meer informatie over dierproeven en eerdere jaarverslagen zijn te vinden via de internetsite van de NVWA:www.nvwa.nl.hrcWim SchreudersUtrecht, oktober 2012inspecteur-generaal Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
InhoudsopgaveeaSp1 Samenvatting 5ngki2 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 72.1 Rapportage inspecties Wet op de dierproeven 72.2 Biotechnologie bij dieren 123 Dierexperimentencommissies 133.1 Algemeen Dierexperimentencommissies 133.2 De jaarverslagen van de DECs 13of4 Registratie proefdieren en dierproeven 154.1 Inleiding 154.2 Vergunninghouders 154.3 Dierproeven 154.4 De EU-registratie 224.5 Herkomst proefdieren 23eaesRBijlage1 Registratie dierproeven en proefdieren 2011 292 Tabellen ten behoeve van de Europese Commissie 873 Lijst met specificaties diersoorten 984 Lijst met vergunninghouders (Artikel 2 Wod) zoals gepubliceerd in de Staatscourant 99hrcNederlandse Voedsel- en WarenautoriteitZo doende 2011 3
ngkieaSp1SamenvattingMeer dierproeven in 2011ofHet aantal dierproeven in 2011 bedroeg 589.853. Dit zijn14.575 dierproeven (2,5%) meer dan er in 2010 geregistreerdwaren. Voor wetenschappelijk onderzoek zijn meerdierproeven met varkens en wilde vogels uitgevoerd.Dierproeven op genetisch gemodificeerde dieren zijn met1,6% gestegen.Om proefdieren te mogen fokken en/of te mogen afleverendient een instelling of bedrijf in het bezit te zijn van eenvergunning, zoals is bepaald in artikel 11a van de Wod. Ookdeze vergunning wordt verleend door de minister van VWS.In 2011 is 1 vergunning voor het fokken en afleveren vanproefdieren ingetrokken op verzoek van de vergunninghouder. Op dit moment zijn hiervoor 41 vergunningenverleend.eaesRHergebruik van proefdierenIn 2011 zijn 5.273 dieren hergebruikt voor 8.077 (1,4% vanhet totaal aantal) dierproeven. Daarom kan worden gestelddat 589.853 dierproeven werden verricht op 581.776proefdieren.Doel van de proefMutaties vergunninghoudersEen instelling die of bedrijf dat dierproeven wil verrichtendient in het bezit te zijn van een vergunning, zoals bepaaldin artikel 2 van de Wet op de dierproeven (Wod). Dezevergunning wordt afgegeven door de minister vanVolksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In 2011 is1 nieuwe vergunning verleend voor het verrichten vandierproeven en 1 vergunning werd ingetrokken op verzoekvan de vergunninghouders. Eind 2011 waren 72 vergunninghouders geregistreerd.Nederlandse Voedsel- en WarenautoriteitZo doende 2011 4Nederlandse Voedsel- en WarenautoriteitGedurende het verslagjaar voerde de NVWA in totaal383 inspecties bij vergunninghoudende instellingen.Ongeveer 45% van de inspecties was onaangekondigd.Vanwege inspecties van onderzoeksplannen en de vereisteaanwezigheid van onderzoekers daarbij of inspectieswaarbij de NVWA speciale afspraken moet maken ombepaalde handelingen bij te wonen, is het niet mogelijkalle inspecties onaangekondigd te verrichten.Uit de inspecties bleek dat in het algemeen de voorschriftendie direct verband houden met het welzijn van de proefdieren goed werden nageleefd.Bij 10 inspecties leefde men de voorschriften dusdanig nietna dat de NVWA schriftelijke waarschuwingen heeft gegevenaan vergunninghouders. De geconstateerde afwijkingenbetroffen het verzorgen en het behandelen van proefdieren,niet toepassen van humane eindpunten, het aantekenenvan bijzonderheden in de proeven en het verrichten vanproeven op dieren zonder dat er een ontheffing van artikel11 was verleend. De NVWA droeg de vergunninghouders opmaatregelen te treffen om de geconstateerde omissies op teheffen.hrcDe meeste proeven werden verricht voor wetenschappelijkonderzoek (56,4%). Voor de ontwikkeling, productie,controle of ijking van sera, vaccins, geneesmiddelen enmedische of veterinaire producten ten behoeve van mensen dier werd 32,9% van het totale aantal dierproevenverricht. Om de mogelijke schadelijkheid van stoffen teonderzoeken werd 5,8% van de dierproeven verricht. Vooronderwijs en training werd 3,3% en voor diagnostiek 1,6%van de dierproeven verricht.InspectiesZo doende 2011 5
2Nederlandse Voedselen WarenautoriteitNulmeting invulling intern toezicht door de vergunninghoudersngkieaSpDe NVWA inspecteerde het functioneren van het internetoezicht op het welzijn van de proefdieren. Iedere vergunninghouder moet dat regelen door een proefdierdeskundige daarmee te belasten. (artikel 14 Wod). Bij 92% van deinspecties werd geconstateerd dat de vergunninghouders exartikel 2 Wod het interne toezicht ‘goed’ of ‘voldoende’hadden geregeld.2.1 Rapportage inspectiesWet op de dierproevenof2.1.1AlgemeeneaesRGedurende het verslagjaar 2011 verrichtte de NVWA in totaal383 inspecties bij vergunninghoudende instellingen oplocatie. Ongeveer 45% van de uitgevoerde inspecties wasonaangekondigd. Vanwege de complexe onderwerpen en degewenste uniformiteit in de handhaving werden een aantalinspecties door twee inspecteurs uitgevoerd. Bijna alleinspecties vonden plaats binnen handhavingsprojecten.Om de uniformiteit in werkwijze van de inspecties tebevorderen gebruikten zij hiervoor inspectielijsten.Het aantal inspecties is 30% minder dan in het vorigeverslagjaar. De reden is van organisatorische aard: eenaantal dossier-inspecties wordt niet meer geteld alsinspectie maar als administratieve handelingen.2.1.2 Naleving regeling huisvesting en verzorgingvan proefdierenIn 2011 inspecteerde de NVWA 120 keer op de naleving van deRegeling huisvesting en verzorging van proefdieren. Devragen op de inspectielijst zijn onderverdeeld in vragen over: de onderkomens van de dieren; de kooiverrijking; de hygiëne; de ventilatie; de omgevingstemperatuur; het lichtregime van deze onderkomens; en de verzorging van de dieren.hrcDe vragen in de inspectielijsten richtten zich in hoofdlijnen op: de naleving van de Regeling huisvesting en verzorgingvan proefdieren, de zorgvuldigheid van verrichte handelingen, het verrichten van de handelingen zoals beschreven inhet onderzoeksplan en de juistheid van vereiste administratie.herhaling. De NVWA laat hierbij de manier waarop zijwetten en regels handhaaft afhangen van de aard en ernstvan de overtreding en de omstandigheden waaronder dezebegaan zijn. Eén van de methoden die de NVWA bij hettoezicht op de Wod veelvuldig inzet is hulp geven bijnaleving. Dit is het verstrekken van informatie en het gevenvan ondersteuning aan de vergunninghouder over deregelgeving. Informatieverstrekking richt zich op debevordering van de naleving van de wettelijke voorschriftenen daarmee het bevorderen van het welzijn van proefdieren.De NVWA is met deze manier van inspecteren in staat medevorm te geven aan het principe van de 3 V’s (vervanging,vermindering en vooral verfijning van dierproeven) datook de basis is van het dierproefbeleid en de Wet op dedierproeven.De NVWA wil effectief ingrijpen tegen onnodig ongerief bijproefdieren. Het interventiebeleid1 dat de NVWA daarvoortoepast, richt zich op het opheffen van geconstateerdeovertredingen tijdens inspecties en het voorkomen van1Nederlandse Voedsel- en WarenautoriteitZo doende 2011 6Het interventiebeleid is gepubliceerd op de website van de NVWA ente bereiken door het invullen van “interventiebeleid dierproeven” inhet zoekvenster.Nederlandse Voedsel- en WarenautoriteitTijdens deze inspecties gingen de meeste opmerkingen overgeringe afwijkingen in het juist registreren van de bevindingen in het logboek of welzijnsdagboek (26% van dezeinspecties), de groeps- of individuele huisvesting (20% vandeze inspecties), en passende kooiverrijking of nestmateriaal (15% van deze inspecties).Zo doende 2011 7
2.1.3 Handelingen op de werklocatieVermijden ongeriefTijdens de inspecties van de onderzoeksplannen kijkt menook naar de toegepaste methode om ongerief te vermijden.Daaronder valt bijvoorbeeld het toedienen van pijnbestrijding of anesthesie. In 3 gevallen week men af met eennegatief effect, in 1 geval was het effect neutraal en bij2 inspecties was het effect op het welzijn van de dierenpositief. Een voorbeeld om ongerief te vermijden is meer oflanger pijnstillende middelen te gebruiken of een beteremethode toe te passen.De hoogleraar proefdierkunde aan de Universiteit Utrechtheeft voor 128 personen, bedoeld in artikel 9 Wod,aanvullende opleidingseisen vastgesteld. Het betreft danvaak buitenlandse onderzoekers die nog enkele modulesvan de cursus proefdierkunde moeten volgen om te voldoenaan de Nederlandse opleidingseisen.Bij 17 van de 20 inspecties constateerde de NVWA dat mengeheel of met geringe afwijking conform het onderzoeksplan handelde.Bij 1 geïnspecteerd onderzoeksplan heeft de NVWAnalevingshulp geboden omdat er op een aantal puntendusdanige afwijkingen van het onderzoeksplan waren datdie een negatief effect op het welzijn hadden of zoudenkunnen hebben.In artikel 14 van de Wet op de dierproeven wordt verplichtgesteld dat elke vergunninghouder een zogenoemdeproefdierdeskundige belast met het interne toezicht op hetwelzijn van de proefdieren. De nadere invulling hiervanstaat in het Dierproevenbesluit en behelst onder meer : de gevolgde opleiding van de dierproefdeskundige; de aandachtsgebieden waar toezicht op gehouden wordt; de bevoegdheid om het toezicht uit te kunnen oefenen; en de verplichting om jaarlijks verslag uit te brengen van detoezichtswerkzaamheden.Deze nulmeting werd uitgevoerd om inzicht te krijgen in dehuidige stand van zaken en om na te gaan of de huidigeregels die in het kader van artikel 14 gesteld zijn voldoen eneventueel gewijzigd of aangevuld dienen te worden. Tevensis nagegaan of de taakuitoefening en positionering van deproefdierdeskundige conform de (geest van de) Wod is.De belangrijkste uitkomsten staan hieronder uitgewerkt.2.1.5 Wettelijk gestelde deskundigheidseisenTijdens een deel van de inspecties gingen de inspecteurs naof de personen die in de onderzoeksplannen werdenvermeld of die op de werkvloer aanwezig waren over devereiste deskundigheid beschikken.Zo doende 2011 8uitgevoerd. Het totaal aantal vergunninghouders inNederland was 72 (eind 2010) en het totaal aantal proefdierdeskundigen ongeveer 40. Sommige vergunninghoudershebben meerdere proefdierdeskundigen in dienst , anderemaken gebruik van proefdierdeskundigen van een andereinstelling en huren deze in. De inspecties zijn zo ingeplanddat in principe alle actieve proefdierdeskundigen inNederland geïnspecteerd zijn, en dat de verschillendesoorten instellingen allemaal vertegenwoordigd waren.Tijdens de inspectie is gesproken met de vergunninghouder(of een gemandateerde) en de proefdierdeskundige (n).Daarna zijn op de werkvloer de artikel 9 en 12 functionarissen bevraagd.Het betrof een signaleringsproject ; dat wil zeggen dat bijgeconstateerde omissies op dit gebied geen maatregelengenomen zijn anders dan het benoemen van de omissie.Resultaten en discussieHet algemene oordeel van de NVWA-inspecteurs was dat hetinterne toezicht door de proefdierdeskundige bij 10vergunninghouders goed was geregeld, bij 24 voldoende, enbij 3 onvoldoende. Dit betekent dus een naleefpercentagevan 92%.Bij één van de met ‘onvoldoende’ beoordeelde vergunninghouders voelde de proefdierdeskundige zich onvoldoendegesteund door de vergunninghouder en ervoer de proefdierdeskundige niet op alle gebieden voldoende medewerkingvan de onderzoekers.Bij een tweede betrof het een instelling waar weinigexperimenten uitgevoerd werden terwijl het toezichtsteekproefsgewijs was ingericht, zodat er weinig daadwerkelijk toezicht tijdens experimenten was. De proefdierdeskundige werd hier ingehuurd.Bij de derde instelling waar het algemene oordeel negatiefwas bleek de proefdierdeskundige niet erg ‘thuis’ te zijn inde bezochte proefdierfaciliteit en de bijbehorendeadministratie. Ook hier werd de proefdierdeskundigeingehuurd.hBij 2 van de geïnspecteerde onderzoeksplannen kreeg deverantwoordelijke vergunninghouder een schriftelijkewaarschuwing. Daadwerkelijk onderzoek week behoorlijkin negatieve zin af van het onderzoeksplan op de onderdelen huisvesting, verzorging van proefdieren en het bewakendaarvan.2.1.6 Project nulmeting functioneren artikel 14Wet op de dierproevenrcNederlandse Voedsel- en WarenautoriteitDe huisvesting van de dieren week in 4 gevallen af vanhetgeen in het onderzoeksplan stond. 1 keer had of zou dateen negatief effect op het welzijn van de dieren kunnenhebben, bij 3 inspecties had dat geen effect op het welzijnvan de dieren.Personen in opleiding mogen alleen onder begeleidinghandelingen uitvoeren. Het beleid van de NVWA is dat menpersonen in opleiding uitsluitend onder toezicht enverantwoordelijkheid van een bevoegde functionaris kaninzetten bij eenvoudige werkzaamheden. Het begrip‘eenvoudig’ legt de NVWA als volgt uit: passend bij de aarden de fase van de opleiding en de persoonlijke vaardighedenvan de persoon in opleiding.eaesRDe Code of Practice Welzijnsbewaking, werd in 2001 door de NVWAsamen met een aantal proefdierdeskundigen opgesteld. Omdat devergunninghouders verplicht zijn de proef zo in te richten dat deproefdieren zo min mogelijk ongerief wordt berokkend wordt indeze Code een voortdurende bewaking van het welzijn tijdens hetexperiment voorgeschreven, Zo kan men bij onverwachteafwijkingen direct ingrijpen en is het mogelijk het werkelijkondervonden ongerief goed te registreren. Deze code is door deproefdierdeskundigen als verfijningsalternatief vastgesteld.HuisvestingHet betreft de eisen van deskundigheid van personen die deopzet van dierproeven bepalen (artikel 9 Wod), de proef dieren ver zorgen (artikel 12 Wod) en de dierexperimentelehandelingen verrich ten (artikel 9 en 12 Wod).In 2011 heeft de NVWA van 97 personen (50 die als artikel9 functionaris, 47 die als artikel 12 functionaris vermeldstonden en één stagiair) de deskundigheid gecontroleerd.Alhoewel sommige personen niet aan de deskundigheidseisen voldeden (omdat ze nog in opleiding waren) bleektijdens de controles niet dat het welzijn van de dieren in hetgeding was.of2.1.4 Uitvoering proef conform onderzoeksplanIn 2011 vonden 20 inspecties plaats op het uitvoeren van eendierproef conform het onderzoeksplan. Tijdens deinspecties controleerde men of de onderzoekers, biotechnici en proefdierverzorgers zich hielden aan de voorschriften in het onderzoeksplan dat door een erkende dierexperimentencommissie van een positief advies was voorzien.Het merendeel van deze inspecties had het karakter van eenaudit; afwijkingen werden direct met betrokkenenbesproken. Hierbij beschouwden de inspecteurs kleinepraktische bijstellingen die met de proefdierdeskundigewaren afgestemd, niet als afwijkingen van het onderzoeksplan. Bij afwijkingen van het onderzoeksplan en/of deeventueel daarbij gestelde voorwaarden gingen de inspecteurs na welk effect dat had voor het proefresultaat en hetwelzijn van de dieren. Immers, een afwijking van hetonderzoeksplan hoeft niet per definitie te leiden tot meerongerief voor de dieren. Sommige wijzigingen kunnen zelfstot minder ongerief voor de dieren leiden.Bij 2 inspecties kwamen afwijkingen naar voren. Hierbij hadof zou dat negatieve gevolgen kunnen hebben voor hetwelzijn van de dieren.ngHiervoor zijn 27 inspectiebezoeken afgelegd. Bij dezebezoeken constateerden de inspecteurs geringe afwijkingenvan het naleven van de Code of Practice welzijnsbewaking(22%), in de documentatie van de handelingen (onderzoeksplan of werkprotocol (19%) en van de aseptiek van dehandelingen (19%).HandelingenkiDe inspectielijst over handelingen op de werklocatie bestaatuit vragen over: aanwezige werkplannen en onderzoeksplannen; zorgvuldigheid van handelen; aseptiek; narcose; pijnbestrijding; aantekeningen van de handelingen(Code of Practice welzijnsbewaking)2; en het welzijnsdagboek.2Een onderzoeksplan moet een aantal wettelijk vastgesteldeaspecten bevatten, zoals de huisvesting van de dierentijdens de proef, de toe te passen pijnbestrijding en de uit tevoeren handelingen. Het is mogelijk tijdens een inspectievan de proef afwijkingen van het onderzoeksplan teconstateren, zowel op reeds gedane handelingen als ophandelingen die gepland zijn.eaSpTijdens één van bovenstaande inspecties kreeg de verantwoordelijke vergunninghouder een schriftelijke waarschuwing voor het niet goed verzorgen van proefdieren en hetniet juist registreren in het welzijnsdagboek van belangrijkewelzijnsparameters van de proefdieren.UitvoeringDe nulmeting werd uitgevoerd in de periode januari t/mseptember 2011. In totaal zijn 37 inspecties uitgevoerd door4 inspecteurs bij 37 verschillende vergunninghouders.De inspecties zijn steeds door 2 inspecteurs gezamenlijkNederlandse Voedsel- en WarenautoriteitInbedding intern toezicht door de proefdierdeskundigeArtikel 7 van het dierproevenbesluit stelt dat de proefdierdeskundige alle gegevens mag opvragen, alle plaatsen vanonderzoek mag betreden en nader onderzoek mag doen omhet interne toezicht goed uit te kunnen voeren. Demedewerkens dienen daar medewerking aan te geven en devergunninghouder dient hiervoor bevoegdheden teverlenen. Bij alle 37 vergunninghouders waren aan deproefdierdeskundigen deze bevoegdheden verleend envastgelegd. In 56% van de gevallen waren extra bevoegd-Zo doende 2011 9
verzorging en behandeling van proefdieren zowel voor,tijdens als na de proef. In 70% was aantoonbaar dat deproefdierdeskundige toezicht hield op de verdoving eneuthanasie van de dieren. In 78% was aantoonbaar dat deproefdierdeskundige op de hoogte was van de welzijnsevaluatie. In 70% was sprake van inspecties of audits door hetzijde proefdierdeskundige, hetzij een externe partij.De proefdierdeskundigen die niet konden aantonen dat zijtoezicht houden gaven aan wel toezicht te houden maar datniet vast te leggen.eaSpheden, zoals het stilleggen van dierproeven, vastgelegd. Uithet gesprek met de proefdierdeskundige en de vergunninghouder bleek in alle gevallen dat de proefdierdeskundigealle medewerking van de instelling genoot. Dit was ook hetgeval bij de als ‘onvoldoende’ aangemerkte beoordelingwaarbij de proefdierdeskundige desondanks aangaf zichniet gesteund te voelen door de instelling en onvoldoendemedewerking te krijgen van de onderzoekers.In 32 gevallen (86%) kon de proefdierdeskundige aantonendat hij toezicht hield op de wijze van uitvoeren vandierproeven. Het toezicht op de keuze en verwerving vanproefdieren en de fokkerij werd aantoonbaar uitgeoefend in33 gevallen (89%). In 78% was aantoonbaar dat de proefdierdeskundige alle proefdierfaciliteiten het afgelopen jaar hadbezocht. In 81% was aantoonbaar toezicht gehouden op deNederlandse Voedsel- en WarenautoriteitOp basis van de ontvangen registratiegegevens werdencontroles op de juistheid en toepasbaarheid uitgevoerd.In ongeveer 40% van de toezendingen waren de gegevensniet correct of niet goed toepasbaar om ingelezen teworden. De NVWA heeft in overleg met de proefdierdeskundige van de vergunninghouder de noodzakelijke correctiesin de registratie doorgevoerd.Op basis van de ontvangen DEC-jaarverslagen 2010 heeft deNVWA 21 inspecties verricht om te zien of de DECs dejaarverslagen volgens wettelijk voorschrift aanleverden.Hierover wordt apart gerapporteerd in hoofdstuk 3 vanZo doende 2010.Voor het verbod gesteld in artikel 11 gaven de inspecteurs36 keer een ontheffing. Het betreft dan ontheffingen vanhet verbod om dieren voor een proef te mogen gebruikenZo doende 2011 10Met betrekking tot naleving van artikel 10c (het uitvoerenvan de proef conform het goedgekeurde onderzoeksplan)bleken 2 vergunninghouders dierproeven deels anders teverrichten dan was beschreven in het onderzoeksplan.De voornaamste tekortkomingen hadden betrekking op dehuisvesting, de verzorging van de dieren in de proef, hettoepassen van het humane eindpunt en het bewaken van deprocedure.Met betrekking tot het verbod in artikel 11 , waarin wordtgesteld dat het verboden is dierproeven te verrichten als diedieren niet afkomstig zijn van geregistreerde fokinstellingen werden 4 overtredingen geconstateerd. Voor dit verbodkan op basis van goede argumentatie ontheffing wordenverleend en ingeval van dierproeven met dieren uit of in hetwild is dit ook het geval. Bij inspecties bleek dat in4 gevallen bij vergunninghouders de dierproef al wasbegonnen zonder dat er een ontheffing was verleend en deproefdierdeskundige was ingelicht.Daarbij werd met betrekking tot artikel 11a, waarin staat dathet verboden is dieren af te leveren met het oog opdierproeven geconstateerd dat een leverancier dierenafleverde zonder de juiste ontheffing.Met betrekking tot artikel 12, nader uitgewerkt in deRegeling Huisvesting en Verzorging Proefdieren, constateerden de inspecteurs 2 overtredingen. De tekortkoming gingover het niet juist verzorgen van de proefdieren en het nietgoed bijhouden van het logboek.Met betrekking tot artikel 13 lid 13 en lid 44, werd geconstateerd dat bij een vergunninghouder het ongerief niet werdverminderd in de mate waar dat mogelijk was en het dierniet tijdig werd gedood om verder ongerief te voorkomen.Opzet bij de overtreding van deze artikelen werd nietaangetoond.MaatregelenNaar aanleiding van bovenstaande overtredingen heeft deNVWA 10 schriftelijke waarschuwingen verstuurd aan devergunninghouders. De vergunninghouders kregen tehoren dat als ze bij herinspectie weer niet aan de wettelijkevoorschriften voldoen de NVWA overgaat tot het intrekkenhAantoonbaarheid toezicht proefdierdeskundige2.1.7 Administratieve handelingen en verlenenvan ontheffingenrcIn 12 (37%) van de gevallen had de proefdierdeskundige nogeen andere functie bij dezelfde vergunninghouder.In 8 gevallen was dat als onderzoeker. Het toezicht op datonderzoek werd door een andere onafhankelijke proefdierdeskundige uitgevoerd. Dat onafhankelijke toezicht was in1 geval niet geregeld.Naar aanleiding van deze nulmeting kan geconcudeerdworden dat artikel 14 van de Wet op de dierproeven conformde geest van de Wod wordt ingevuld.eaesRMinder dan de helft van de proefdierdeskundigen (41%)maakt een jaarverslag, hoewel dit een wettelijke verplichting is. Mogelijke reden hiervoor is dat er ooit in het kadervan de verlichting van de administratieve lasten is gesuggereerd dat de verplichting om een jaarverslag in te dienenzou vervallen.Van de proefdierdeskundigen volgt 86% nascholing, en 95%is als adviseur verbonden aan één of meerdere DECs.Scholing wordt door 92% van de proefdierdeskundigengegeven.Op onderdelen zijn de toezichtsactiviteiten bij enkelevergunninghouders voor verbetering vatbaar, met name: het op de hoogte brengen van de proefdierdeskundige bijproeven met ernstig ongerief; het informeren van de proefdierdeskundige bij knelpunten bij de uitvoering van een proef door een artikel 9 of 12functionaris; het werken volgens een code; het maken van een jaarverslag; het volgen van nascholing; het steunen van de proefdierdeskundige bij het uitvoerenvan het interne toezicht; de aantoonbaarheid van het uitoefenen van het toezicht.2.1.8 Overige inspectiesIn 2011 heeft de NVWA 70 overige inspecties verricht. Dit zijninspecties die geen onderdeel uitmaken van een project,maar die men vaak vraaggestuurd uitvoert. Het betreft devolgende inspecties: het beoordelen van aanvragen of wijzigingen vanvergunningen ex artikel 2 of 11a Wod; het beoordelen van ontheffingen.-- In het kader van de beoordeling van 3 ontheffingen exartikel 11a zijn aan 2 vergunninghouders 3 schriftelijkewaarschuwingen gegeven omdat zij de dierproef alwaren begonnen voordat de ontheffing van het verbodop artikel 11 was verleend. Inspecties naar aanleiding van klachten-- In 2011 zijn 3 inspecties naar aanleiding van 2 klachtenuitgevoerd. De klachten bleken beide gegrond enhiervoor werden in totaal 4 schriftelijke waarschuwingen gegeven.-- Een schriftelijke waarschuwing werd gegeven aan eendierenartsenpraktijk omdat men daar een aantal jarengeleden een dierproef uitgevoerd had zonder eenvergunning ex artikel 2 van de Wod.-- De andere klacht ging over de aanschaf en verzorgingvan dieren. De betreffende instelling had dieren zonderde juiste ontheffing aangeschaft en bovendienverzuimd een van de dieren die ziek was de juiste zorgte verlenen. Deze instelling kreeg een schriftelijkewaarschuwing voor het aanschaffen van de dierenzonder ontheffing en het niet op de hoogte stellen vande proefdierdeskundige van deze aanschaf en eenwaarschuwing voor het onthouden van de juiste zorgvoor zieke dieren. De vierde schriftelijke waarschuwingging naar de leverancier die de dieren had geleverdzonder dat daar de juiste ontheffing voor was verleend.ofOverige activiteiten proefdierdeskundigeOp basis van de inspecties in het kader van de nulmetingfunctioneren van artikel 14 van de Wet op de dierproevenwerd geconstateerd dat 92% van de vergunninghouders hetinterne toezicht voldoende tot goed hadden ingevuld.ngMinder dan de helft van de proefdierdeskundigen (46%)werkt bij het houden van intern toezicht, volgens een codeof systeem (bijvoorbeeld ISO, AAALAC, code beroepsgroep,GLP). Werken volgens een code zou de uniformiteit enkwaliteit van het toezicht kunnen bevorderen. De vervanging bij afwezigheid was in 95% van de gevallen goedgeregeld.De NVWA heeft 65 ontheffingen verleend op basis van dewettelijk gestelde eisen van de deskundigheid voorpersonen die betrokken zijn bij dierproeven.Het betrof 22 ontheffingen met betrekking tot artikel 9,42 ontheffingen voor artikel 12 en 1 ontheffing voor artikel14 Wet op de dierproeven.ConclusieskiIn elke verleende vergunning in Nederland is opgenomendat ingeval van ernstig ongerief in een proef, de proefdierdeskundige vooraf op de hoogte wordt gesteld. Dit was in2 van de 37 gevallen niet in een procedure vastgelegd.In iets meer dan de helft van de gevallen (54%) was deproefdierdeskundige in dienst van de vergunninghouder. Inde andere gevallen werd de proefdierdeskundige ingehuurd.Bij het overgrote deel van de proefdierdeskundigen wasregelmatig overleg met de vergunninghouder (92%).die niet bij de vergunninghouder of bij een vergunninghouder met een fokvergunning zijn gefokt. Het gaat hiermeestal om dieren uit de wilde fauna waarop dierproevenworden verricht.3Artikel 13, lid 1:Hij die een dierproef verricht, is verplicht ervoor zorgte dragen dat daarbij het proefdier ongerief wordt bespaard in demate waarin dat mogelijk is zonder de proef te verijdelen4Hij die een dierproef verricht, is verplicht ervoor zorg te dragen dat,wanneer daarbij aan het proefdier een handeling is verrichttengevolge waarvan het anders dan gedurende een korte tijdongerief zou ondergaan indien het in het leven zou worden gelaten,het dier terstond wordt gedood. Indien zulks de proef zou verijdelendient het dier te worden gedood zodra de proef dit toelaat.2.1.9 Geconstateerde afwijkingen en maatregelenMet betrekking tot de naleving van artikel 2 werd geconstateerd dat een dierenartspraktijk een aantal jaren geledeneen dierproef had uitgevoerd zonder dat er een vergunningex art 2 van de Wod was verleend.Nederlandse Voedsel- en WarenautoriteitZo doende 2011 11
3Dierexperimentencommissies3.1 AlgemeenDierexperimentencommissiesConform artikel 10a van de Wod zijn vergunninghoudersverplicht voorgenomen dierproeven ter toetsing voor teleggen aan een erkende Dierexperimentencommissie (DEC).In 2011 hebben twee DECs in dit verslagjaar geen adviezenuitgebracht. Daardoor wordt hier gerapporteerd over 20door de minister van VWS erkende DECs, waarvan 1 DEC in2 en 1 DEC in 3 kamers vergadert, waardoor er 23 commissiesactief waren.of2.2 Biotechnologie bij dierenngDe NVWA deelde omissies schriftelijk mede aan de proefdierdeskundige ex artikel 14 Wod, als er sprake was vangeringe afwijkingen waarbij geen maatregel nodig was,maar waarbij het wel van belang was deze binnen eenbepaalde tijd op te heffen om de gezondheid en het welzijnte borgen. Dit om te voorkomen dat geringe afwijkingeneen structureel karakter krijgen.Bij overige geringe afwijkingen kreeg men een mondelingewaarschuwing en bood de NVWA nalevingshulp om dezeafwijking op te heffen.kieaSpvan de vergunning en het opmaken van een proces-verbaal.Ook gaf men een passende termijn aan waarbinnen deommissie verholpen moest zijn.Inmiddels blijkt uit de herinspecties dat bij de vergunninghouders de situatie is verbeterd, naar aanleiding van1 herinspectie werd geconstateerd dat op dat momentweliswaar geen overtreding werd begaan maar dat er nogzorg bestond over de mate van borging met betrekking tothet welzijn van de dieren. Bij 1 vergunninghouder vindt deherinspectie in 2012 plaats.Ten aanzien van de overtredingen van artikel 11 werdenafdoende afspraken gemaakt over de te volgen procedure.eaesRHet verbod om zo
bevordering van de naleving van de wettelijke voorschriften en daarmee het bevorderen van het welzijn van proefdieren. De NVWA is met deze manier van inspecteren in staat mede vorm te geven aan het principe van de 3 V's (vervanging, vermindering en vooral verfijning van dierproeven) dat ook de basis is van het dierproefbeleid en de Wet op de .
Deze uitgave van 'Zo doende' bevat informatie over de in 2003 ver-richte dierproeven en over de onderwerpen die samenhangen met het overheidsbeleid op het gebied van de dierproeve
4,350 4,400 46 8,150 8,200 175 11,950 12,000 346 15,750 15,800 540 19,550 19,600 772 . Over Over Tax Over Over Tax Over Over Tax Over Over Tax Over Over Tax Is Is Is Is Is : 2018 IA 1040 TAX TABLES For All Filing Statuses: To find your tax: Read down the left column until you find the range
over VoIP protocol precisely (SIP and RTP) over different Network Scenarios like wired, wireless and GPRS by using different codecs. 2. VoIP Voice over IP (VoIP) is the technology of merging voice and data that has the ability to transmit voice over data networks. It carries voice over IP-based, packet-switched
reading your resume because they don't have time to read a diary of all of your thoughts. Then they will not learn who you are and your resume will end up in the special bin. Spellin or grammer errors. Using the same words over and over and over and over and over and over Being too general
Raj Jain 15 Ethernet Standards q 10BASE5: 10 Mb/s over coaxial cable (ThickWire) q 10BROAD36: 10 Mb/s over broadband cable, 3600 m max segments q 1BASE5: 1 Mb/s over 2 pairs of UTP q 10BASE2: 10 Mb/s over thin RG58 coaxial cable (ThinWire), 185 m max segments q 10BASE-T: 10 Mb/s over 2 pairs of UTP q 10BASE-FL: 10 Mb/s fiber optic point-to-point link q 10BASE-FB: 10 Mb/s fiber optic backbone .
5. “Mind Over Matter” Learn and sing the song, “Mind Over Matter”. Discuss the messages of the song and ways to protect the developing brain. Conclusion Other Activities 6. Distribute “Mind Over Matter” materials Distribute and discuss contents of “Mind Over Matter” take home packets.
counsel about the creating and forming of man. Genesis 1:26 “Then God said, "Let Us make man in Our image, according to Our likeness; let them have dominion over the fish of the sea, over the birds of the air, and over the cattle, over all the earth and over every creeping thing that creeps on the earth".
Animal nutrition, with emphasis on dairy cows. Submitted by Alimuddin Naseri, Afghanistan: alimuddin.naseri@akdn-afg.org Page 6 Phosphorus (P) P is used in bone formation, in close association with Ca and vit.D. In addition, P has more known functions in the animal body than any other mineral element. Deficiency symptoms