Ruimtelijke Ontwikkelingen In Het Stedelijk Gebied

1y ago
7 Views
2 Downloads
5.06 MB
104 Pages
Last View : 2m ago
Last Download : 2m ago
Upload by : Esmeralda Toy
Transcription

Deze studie heeft het Planbureau voor de Leefomgeving(PBL) uitgevoerd op verzoek van het ministerie van VROM:welke ruimtelijke ontwikkelingen hebben tussen 2000en 2006 in het stedelijk gebied plaatsgevonden? En inwelke mate komen deze overeen met het beleid uit deNota Ruimte? Hiermee sluit het PBL aan bij voorgaandonderzoek naar de dynamiek in stedelijke milieus.Ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied. Dynamiek stedelijke milieus 2000-2006Tussen 2000 en 2006 is in het stedelijk gebied destadsrand steeds belangrijker geworden: de dichtheidneemt er toe en er is een sterke toename te zien vannieuwe milieus, zoals het perifere detailhandelsmilieuen het perifere kantorenmilieu. Daarnaast lijkt hetmonocentrische stadsgewest zijn langste tijd te hebbengehad. Het stadsgewest krijgt een meer polycentrischestructuur, er ontstaan nieuwe, kleinere en grotere centra.Dat zijn twee nieuwe trends in de ruimtelijke ontwikkelingvan het stedelijk gebied van de afgelopen jaren die uitdeze studie naar voren komen. Verder blijkt dat de meesteontwikkelingen in lijn zijn met het beleid van bundeling,verdichting en meervoudig ruimtegebruik.Ruimtelijkeontwikkelingen inhet stedelijk gebiedDynamiek stedelijkemilieus 2000-2006BeleidsstudiesPlanbureau voor de Leefomgeving, mei 2009Omslag dynamiek 4.indd 127-5-2009 11:57:28

Ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied

Ruimtelijke ontwikkelingenin het stedelijk gebiedDynamiek stedelijke milieus 2000-2006Jan Ritsema van Eck, Hans van Amsterdam, Johan van der Schuit

Ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied. Dynamiek stedelijke milieus 2000-2006 Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)Den Haag/Bilthoven, 2009Contact: jan.ritsemavaneck@pbl.nlISBN: 978-90-78645-18-4U kunt de publicatie downloaden of bestellen via de website www.pbl.nl, of opvragen viareports@pbl.nl onder vermelding van het PBL-publicatienummer of het ISBN-nummer enuw postadres.Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding: Planbureau voor de Leefomgeving, de titel van de publicatie en het jaartal.Het Planbureau voor de Leefomgeving is het nationale instituut voor strategische beleids analyses op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het Planbureau voor de Leefomgeving(PBL) draagt bij aan de kwaliteit van de politiek-bestuurlijke afweging door het verrichtenvan verkenningen, analyses en evaluaties waarbij een integrale benadering voorop staat.Het PBL is voor alles beleidsgericht. Het verricht zijn onderzoek gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk en altijd wetenschappelijk gefundeerd.Planbureau voor de LeefomgevingVestiging Den HaagPostbus 303142500 GH Den HaagT 070 3288700F 070 3288799E: info@pbl.nlwww.pbl.nlVestiging BilthovenPostbus 3033720 AH BilthovenT 030-2742745F 030-2744479

InhoudBevindingen 7Ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebiedDynamiek stedelijke milieus 2000-2006 9Samenvatting 9Inleiding 10Stedelijke ontwikkelingen en het beleid vanaf 1988 10Typering van de stedelijke milieus 11Stedelijke ontwikkelingen 2000-2006 11Trends 1996-2006: een vergelijking met de periode 1996-2002Verdieping11417Typering van stedelijke milieus192 Ontwikkelingen in de stedelijke m1ilieus 232.1 Ruimtebeslag, dichtheid en functiemenging in het stedelijk gebied2.2 Het ruimtebeslag van de stedelijke milieus, en transformaties 242.3 Dichtheid en functiemenging 282.4 Stedelijke functies 302.5 Synthese 3333.13.23.3Regionale differentiatie in stedelijke milieusProvincies 37Randstadregio’s 39Synthese 41374 Stedelijke vorm 434.1 Bundeling van verstedelijking 434.2 Centrumvorming 444.3 De concentrische structuur van het stadsgewest 464.4 De invloed van infrastructuur 474.5 Synthese 49Bijlagen 51Literatuur9923

Bevindingen

Ruimtelijke ontwikkelingenin het stedelijk gebiedDynamiek stedelijke milieus 2000-2006Samenvatting De stedelijke ontwikkelingen tussen 2000 en 2006 zijn grotendeels in lijn met de doelstellingen van hetbeleid: bundeling en verdichting van de voortgaande verstedelijking. Tussen 2000 en 2006 is het stedelijk gebied toegenomen met ongeveer 150 vierkante kilometer. Dezetoename is minder sterk dan in 1996-2002 (ongeveer 225 vierkante kilometer) en 1990-1996 (ongeveer400 vierkante kilometer). Het is onduidelijk in hoeverre het beleid invloed heeft gehad op deze mindersterke toename, want waarschijnlijk zijn ook de sinds 2000 lagere demo grafische en economischegroei er debet aan. Het nieuwe stedelijk gebied ligt bijna altijd in de directe nabijheid van bestaand stedelijk gebied. Gemiddeld is de dichtheid van woningen, winkels en banen in het stedelijk gebied toegenomen (zij hetminder dan voorheen), evenals de mate van functiemenging. De dichtheid in de omgeving van infrastructuurknooppunten is toegenomen. Rondom de intercity stations was die dichtheid al hoog, en deze is nog verder toegenomen. Overige stations blijven daarbijachter. Bij snelwegafslagen en op zichtafstand van de snelweg is de dichtheid niet erg hoog, maardeze is tussen 2000 en 2006 wel sterk toegenomen. Het hoogstedelijk centrummilieu, dat we vinden in de centra van grotere steden, is in de afgelopenperiode niet gegroeid in oppervlakte of dichtheid. Andere centrummilieus, in stadsdeelcentra en inkleinere steden, juist wel. Ook het perifere detailhandelsmilieu (meubelboulevards en andere winkel centra aan de stadsrand) is sterk in opkomst. Van de woonmilieus zijn de milieus waar de grootste behoefte aan is, relatief het sterkst toegenomen:het hoogstedelijk woonmilieu en het woonmilieu bij stedelijk groen. Absoluut gezien zijn er vooralwoonmilieus met een lage dichtheid (laagstedelijk en dorps) bij gekomen. Kantorenmilieus (in de omgeving van intercitystations of aan de stadsrand) zijn sterk in opkomst,vooral in de Randstad waar de diensteneconomie dominant is. In oppervlakte zijn de bedrijfsterrein milieus veel groter en deze maken ook een belangrijk deel uit van de uitbreiding van het totaal stedelijkgebied tussen 2000 en 2006, namelijk ongeveer 60 vierkante kilometer oftewel 40 procent. De structuur en dynamiek van het stedelijk gebied verschilt duidelijk per regio: in de Randstad beslaanwoonmilieus bijvoorbeeld bijna de helft van het stedelijk gebied, in het noorden van het land ongeveereen kwart. Werkmilieus nemen in de minder verstedelijkte provincies naar verhouding juist veel ruimtein. Dat komt vooral doordat de takken van bedrijvigheid die veel ruimte vereisen (zoals industrie),minder voorkomen in de Randstad. Relatief is de toename van werkmilieus ook het sterkst in deminder verstedelijkte provincies, vooral in Friesland. In de afgelopen periode heeft de stadsrand in veel opzichten aan belang gewonnen ten koste vanhet stadscentrum. Dit blijkt onder meer uit de lichte krimp van het hoogstedelijk centrummilieu tenopzichte van de sterke groei van typische stadsrandmilieus, zoals kantorenparken, meubelboulevardsen bedrijfs terreinen, maar ook uit de verschuiving van werkgelegenheid en winkelvloeroppervlak voorniet-dagelijkse goederen in de richting van de stadsranden.Dynamiek stedelijke milieus 2000-20069

InleidingHet stedelijk beleid is onlosmakelijk verbonden met maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen. Om passendstede lijk beleid te kunnen ontwerpen, heeft de overheiddan ook betrouwbare informatie daarover nodig. Hetministerie van VROM heeft vooral behoefte aan actuelegegevens over de verstedelijking. Inzicht in die recente ontwikkelingen is onder andere nodig ter onderbouwingvan de verstedelijkingsafspraken over de ruimtelijke verdeling van de woningbouw voor de periode 2010-2020. Opverzoek van het ministerie van VROM voert het Planbureauvoor de Leefomgeving daarom een actualisatie uit van hetonderzoek ‘Dynamiek Stedelijke Milieus’, dat in 2000 en2005 door het OTB in Delft en de faculteit Geowetenschappen in Utrecht is uitgevoerd (voor het verzoek van hetministerie, zie bijlage 1).In deze studie onderzoeken we de dynamiek van de verstedelijking tussen 2000 en 2006. Daarvoor worden, in navolging van het vorige onderzoek, ontwikkelingen in stedelijkemilieus geanalyseerd: gebieden met typische combinatiesvan fysiek ruimtelijke kenmerken, zoals een bepaaldecategorie van bodemgebruik in combinatie met bepaaldedichtheden van woningen, banen en winkels.Aan de hand van de uitkomsten van deze analyses beantwoorden we de volgende vragen van het ministerie vanVROM: Wat waren in de periode 2000-2006 de ontwikkelingen instedelijk ruimtebeslag, stedelijke transformatie, dichtheid, functiemenging en diversiteit van stedelijke milieus? In hoeverre hangen de stedelijke milieus samen met kenmerken van de ruimtelijke structuur op hoger ruimtelijk schaalniveau? Hoe kunnen de stedelijke ontwikkelingen worden getypeerd? Sluiten ze aan op bestaande inzichten en ophet beleid?LeeswijzerIn de Bevindingen bespreken we de uitkomsten van hetonderzoek; de belangrijkste stedelijke ontwikkelingentussen 2000 en 2006. Daarvoor geven we eerst eenbeknopte geschiedenis van de stedelijke ontwikkelingenen het beleid. Daarna wordt ingegaan op de onderzoeksmethode: een indeling in achttien stedelijke milieus. In dederde paragraaf beantwoorden we stap voor stap de driebovenstaande vragen. En we sluiten af met een korte vergelijking met de uitkomsten van de vorige studie (Maat e.a.);op basis daarvan signaleren we de belangrijke stedelijkeontwikkelingstrends tussen 1996 tot 2006.In de Verdieping staan de gedetailleerdere beschrijvingenen verantwoording van de uitkomsten van het onderzoek.Stedelijke ontwikkelingen en het beleid vanaf 1988In het ruimtelijk beleid van de afgelopen decennia hebbenbundeling en verdichting van verstedelijking steeds eenbelangrijke plaats ingenomen. Sinds de suburbanisatiegolfvan midden- en hoge-inkomensgroepen in de jaren zestigen zeventig, is er in het ruimtelijk beleid geprobeerd om eenongebreidelde ruimtelijke uitbreiding en verdunning van hetstedelijk gebied te voorkomen. Een dergelijke ontwikkeling,10Ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebiedvaak aangeduid met de uit Amerika afkomstige term urbansprawl, zou ongewenste gevolgen hebben, zoals afkalvingvan het draagvlak voor stedelijke voorzieningen, sterketoename van de automobiliteit en afname van de schaarseopen ruimte.Vanaf de jaren tachtig streeft de overheid naar bundeling enverdichting met het concept de ‘compacte stad’. In de VierdeNota (1988) en de Vinex (1991) is dit concept uitgewerkt in devorm van ‘verdichting’ binnen het bestaand stedelijk gebieden ‘uitleg’ in grootschalige nieuwbouwwijken in de directenabijheid van de stad. Met het ABC-locatiebeleid, dat onderdeel is van de Vierde Nota, probeert het Rijk bedrijvigheidte bundelen. Hierin zijn vestigingslocaties gedifferentieerdnaar bereikbaarheidsprofiel; daarbij wordt ernaar gestreefdom arbeids- en bezoekersintensieve bedrijven te vestigen oplocaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer. Inde actualisering van de Vinex (1998) is meervoudig ruimte gebruik naast verdichting geïntroduceerd als beleidsdoelstelling voor specifieke locaties, bijvoorbeeld nabij de groterestations. In de nota Mensen Wensen Wonen (2000) signaleertde overheid dat de woningbouw beter moet aansluiten op devraag en dat differentiatie in woonmilieus wenselijk is, omdat sommige mensen behoefte hebben aan hoogstedelijke woonmilieus en anderen juist aan groene, suburbane woonmilieus.De afgelopen decennia zijn de ruimtelijke uitbreiding en verdunning van het stedelijk gebied redelijk binnen de p erkengebleven, mede dankzij het compactestadbeleid aldus verschillende auteurs (Faludi & Van der Valk 1992; Dielemane.a. 1999). Ook uit de vorige twee onderzoeken naar dedynamiek van stedelijke milieus van Harts e.a (2000) en Maate.a. (2005) blijkt dat in de jaren negentig het tempo van deuitbreiding van het stedelijk gebied is afgenomen, en dat destedelijke dichtheid iets is toegenomen. Daarbij zijn overigensduidelijke verschillen geconstateerd tussen de regio’s; in hetbijzonder tussen de Randstad, waar nieuwe verstedelijkingvooral gebundeld plaatsvond aan de rand van bestaande stedelijke gebieden, en de rest van Nederland waar meersuburbanisatie plaatsvond.In de jaren negentig komt er steeds meer aandacht vooreen andere stedelijke ontwikkeling: het traditionele mono centrische stadsgewest boet aan betekenis in; stedelijkeregio’s krijgen een meer polycentrisch karakter (Lambooy1998, Kloosterman & Lambregts 2001, Hall & Pain 2006).Een eerste oorzaak van deze ontwikkeling is een verschuivingin de werkgelegenheid: concentraties van werkgelegenheidkomen niet meer alleen voor in het stadscentrum, maar ookvaak op locaties buiten de stad of aan de stadsrand, waar debereikbaarheid per auto beter is en waar meer ruimte is vooruitbreiding. Een soortgelijke suburbanisatie van winkelvoorzieningen is in Nederland tot voor kort tegengehouden doorhet al genoemde ABC-locatiebeleid en door het detailhandels beleid voor perifere en grootschalige detailhandelsvestigingen (PDV/GDV-beleid), dat de positie van bestaande winkelcentra binnen de steden beschermde. Hierdoor bestaan ernaast de eenzijdige meubelboulevards maar enkele brederewinkelconcentraties buiten de traditionele binnensteden,zoals het Alexandrium en de Arena Boulevard. Met de NotaRuimte (2004) heeft de rijksoverheid het locatiebeleid en hetdetailhandelsbeleid overgelaten aan de provincies; mogelijkzullen zij meer winkel- en multifunctionele centra toestaan opgoed bereikbare plaatsen rondom de stad (Evers e.a. 2005).

Tabel 1De stedelijke milieus, ingedeeld in vier ieusWerkmilieusOverige stedelijke milieusMilieusHoogstedelijk centrummilieuStedelijk centrummilieuLaagstedelijk centrummilieuDorps centrummilieuPerifeer detailhandelsmilieuHoogstedelijk woonmilieuStedelijk woonmilieuWoonmilieu bij stedelijk groenLaagstedelijk woonmilieuDorps woonmilieuHoogstedelijk kantorenmilieuPerifeer kantorenmilieuBedrijfsterreinmilieu ‘gewoon’Bedrijfsterreinmilieu ‘klein en rand’Openbare en sociaal-culturele voorzieningenmilieuGroen- en sportvoorzieningenmilieuGrootschalig infrastructuurmilieuBouw- en stortterreinmilieuEen tweede oorzaak van het ontstaan van een meer polycentrisch stadsgewest is de verder toenemende mobiliteit. Vooralwaar grote en kleine steden vrij dicht bij elkaar liggen, zoals inde Randstad, beginnen stadsgewesten te overlappen. Arbeidsmarkten, woningmarkten en voorzieningenmarkten raken zoaan elkaar gekoppeld tot uitgebreide netwerken van stedenen stedelijke regio’s (RPD 2001; Asbeek Brusse e.a. 2002;Lambooy 2004). Dit wil overigens niet zeggen dat bijvoorbeeldde hele Randstad als één geheel functioneert (De Boer 1996;Ritsema van Eck e.a. 2006; Meijers 2007), iets wat wel wenselijk wordt geacht voor de internationale concurrentiepositie(Commissie versterking Randstad 2006; OECD 2007).In de Nota Ruimte (2004) wordt het concept ‘stedelijkenetwerken’ geïntroduceerd, waarmee de overheid het beleidwil laten aansluiten op de ontwikkeling van samenhangendegehelen van verschillende stadsgewesten. Verdichting, bundeling en meervoudig ruimtegebruik blijven hierbij belangrijkedoelstellingen. Het streven is om nieuwe verstedelijking nietalleen te bundelen met bestaand bebouwd gebied, maar ookaan knooppunten van infrastructuur in een breder gebiedrondom de belangrijkste stedelijke concentraties. Het strevennaar verdichting wordt voortgezet in de vorm van een doelstelling om 25 tot 40 procent van de nieuwe verstedelijkingbinnen het bestaand stedelijk gebied te realiseren. Centrumvorming in hoge dichtheden en menging worden voor deontwikkeling van de stedelijke netwerken van groot belanggeacht. Voor de Randstad zijn deze ideeën verder uitgewerktin de Structuurvisie Randstad 2040 (2008).Aan het eind van de Bevindingen gaan we na in hoeverre dehierboven beschreven concepten en beleidsdoelstellingenaansluiten bij de ontwikkelingen die we met dit onderzoekhebben gesignaleerd (zie bladzijde 13).18 stedelijke milieus1 en een buitengebiedmilieu – een indelingop basis van het bodemgebruik en van de dichtheden en matevan menging van de functies wonen, werken en winkelen.Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de methodiek, deindeling en naamgeving uit de voorgaande studie van de UUen het OTB (Maat e.a. 2005). De milieus zijn niet ingedeeldop basis van vooraf vastgestelde criteria, maar volgen min ofmeer direct uit de in de praktijk voorkomende combinatiesvan bodemgebruik en dichtheden, en zijn vastgesteld doormiddel van een statistische analyse.De stedelijke milieus zijn ingedeeld in vier hoofdcategorieën:de centrummilieus (waarvoor vooral de concentratie vanwinkels en andere voorzieningen karakteristiek is, maar waarook wonen en werken in hoge dichtheden kunnen voorkomen), de woonmilieus (waar de woonfunctie dominant is), dewerk milieus (waar de werkfunctie dominant is) en de overigemilieus (die gekenmerkt worden door lage dichtheden vanzowel inwoners als arbeidsplaatsen en winkels, maar die opbasis van het bodemgebruik toch als ‘stedelijk’ zijn gekarakteriseerd). In de centrummilieus en de woonmilieus is eengradatie naar dichtheid aangebracht, van ‘dorps’ via ‘laagstedelijk’ en ‘stedelijk’ naar ‘hoogstedelijk’. De milieus zijnweergegeven in tabel 1.Een uitgebreide beschrijving van alle milieus staat in heteerste Verdiepingshoofdstuk. Voor een precieze beschrijvingvan de gebruikte data en de verschillende analysestappen omde milieus te onderscheiden: zie bijlage 2.Stedelijke ontwikkelingen 2000-2006In deze paragraaf beantwoorden we stap voor stap de drieonderzoeksvragen.Typering van de stedelijke milieusWat waren in 2000-2006 de ontwikkelingen in stedelijk ruimtebeslag, stedelijke transformatie, dichtheid, functiemenging endiversiteit van stedelijke milieus?In deze studie beschrijven we de ruimtelijke dynamiek in desteden aan de hand van ontwikkelingen in ‘stedelijke milieus’.Het hele grondgebied van Nederland is daarvoor ingedeeld inStedelijk ruimtebeslag groeit langzamerHet totale ruimtebeslag van de stedelijke milieus is in 2006ruim 5000 vierkante kilometer oftewel 15 procent van hetDynamiek stedelijke milieus 2000-200611

totale grondgebied van Nederland. Tussen 2000 en 2006 isdit ruimtebeslag toegenomen met 150 vierkante kilometer.Dit groeitempo ligt lager dan in voorgaande perioden; in1996-2002 nam het ruimtebeslag toe met 227 vierkante kilometer (Maat e.a. 2005) en in 1990-1996 met 398 vierkantekilometer (Harts e.a. 1999).Van de stedelijke milieus is vooral het oppervlak van dewerkmilieus toegenomen. In het bijzonder de bedrijfs terreinmilieus zijn fors gegroeid, met in totaal zo’n 60vierkante kilometer, van 1745 naar 1806 vierkante kilometer.Deze groei is fors, maar toch nog maar half zo groot als inde voorgaande periode 1996-2002; toen namen de bedrijfs terreinmilieus nog toe met ruim 120 vierkante kilometer.De langzamere economische groei van de laatste jaren iswaarschijnlijk een oorzaak van deze minder sterke groei vande bedrijfsterreinmilieus.Stedelijke transformatie is omvangrijkerdan in de vorige periodeIn totaal is tussen 2000 en 2006 ongeveer 325 vierkantekilometer van het stedelijk gebied getransformeerd van hetene stedelijk milieu in een ander. Ongeveer de helft hiervanis veranderd in een ander milieu in dezelfde hoofdgroep,bijvoorbeeld van laagstedelijk naar stedelijk woonmilieuof van stedelijk naar hoogstedelijk centrummilieu. In demeeste gevallen is er dan sprake van verdichting, namelijkvan een overgang naar een dichter milieu uit dezelfde groep.De andere helft, zo’n 175 vierkante kilometer, is door eentransformatie in een andere hoofdgroep terechtgekomen,bijvoorbeeld van woonmilieu veranderd in centrummilieu.Dit is anderhalf maal zoveel als tussen 1996 en 2002.De meest voorkomende wijzigingen zijn die van woonmilieunaar centrummilieu en andersom. Nieuwe gebieden metcentrummilieu ontstaan vrijwel nooit direct door nieuwbouwin het buitengebied, maar altijd door omzetting van woon- ofwerkmilieus in centrummilieus. Daarnaast vinden in minderemate omzettingen plaats tussen woon-, werk- en overigestedelijke milieus.Stedelijke dichtheid neemt toe, maar langzamer dan voorheenDe stedelijke dichtheid2 in het stedelijk gebied van 2006, datwil zeggen het stedelijk gebied inclusief de uitbreidingenvan 2000 tot en met 2006, is in die periode toegenomen metruim 3 procent. De dichtheid van het stedelijk gebied dat tot2000 is aangelegd, is tussen 2000 en 2006 toegenomen metruim 2 procent. Deze percentages zijn aanmerkelijk lager danin 1996-2002.Gemiddeld genomen vond in elk stedelijk milieu verdichtingplaats, behalve in het hoogstedelijk centrummilieu. In ditmilieu is de stedelijke dichtheid iets afgenomen, als gevolgvan een forse afname van de banendichtheid. Ook in hetstedelijk centrummilieu en het hoogstedelijk woonmilieu isde banendichtheid afgenomen, maar minder sterk. De langzamere economische groei heeft blijkbaar de werkgelegenheid in de grotere stadscentra en binnensteden het sterkstbeïnvloed. De winkeldichtheid is afgenomen in de meestecentrum- en woonmilieus; deze trend was ook al zichtbaartussen 1996 en 2002 en wordt veroorzaakt door een combinatie van schaalvergroting en een verschuiving naar nieuwewinkelgebieden aan de stadsrand. De woningdichtheid is inalle milieus toegenomen, zij het wat minder sterk dan in devoorgaande periode.12Ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebiedFunctiemenging neemt gestaag toeDe functiemenging (de mate waarin woningen, banen enwinkels door elkaar in hetzelfde gebied liggen) is toegenomen;de hiervoor gebruikte index is ongeveer 2 procent gestegen.Deze toename is ongeveer even sterk als in de voorgaandeperiode. De functiemenging is in bijna alle stedelijke milieustoegenomen, onder meer door de toename van woningen incentrummilieus, van arbeidsplaatsen in woonmilieus en vanwinkels in werkmilieus. De uitzonderingen zijn het hoogstedelijk woonmilieu, waar door de afgenomen werkgelegenheidhet wonen dominanter wordt, en de beide kantorenmilieus,waar juist door een toename van de werkgelegenheid hetwerken dominanter wordt.Nieuwe stedelijke milieus groeien sterkDe diversiteit van stedelijke milieus is tussen 2000 en 2006 ineen aantal opzichten toegenomen. Zo zijn er, ten opzichte vande vorige studieperiode, drie ‘nieuwe’ stedelijke milieus opgekomen: het perifere detailhandelsmilieu, het hoogstedelijkekantorenmilieu en het perifere kantorenmilieu. Deze zijn in devorige studies niet onderscheiden en beslaan maar een heelbeperkt oppervlak, maar zijn relatief erg sterk gegroeid. Hetperifere detailhandelsmilieu is in oppervlak met 21 procent toegenomen, het hoogstedelijke kantorenmilieu met 17 procent,en het perifere kantorenmilieu met 26 procent.Ook de stedelijke en laagstedelijke centrummilieus zijn inoppervlakte kleine milieus die met 9 procent respectievelijk8 procent relatief sterk zijn gegroeid. Van de woonmilieusis het hoogstedelijk woonmilieu met 4 procent het sterkstgegroeid, terwijl ook het woonmilieu bij stedelijk groen relatief sterk is gegroeid. Dit zijn ook de woonmilieus waarnaarvolgens ander onderzoek de meeste vraag bestaat. Andersomis het stedelijk woonmilieu, dat in de grotere steden het grootste oppervlak inneemt maar waar volgens onderzoek mindervraag naar bestaat, nauwelijks toegenomen.(Voor meer informatie over alle hierboven genoemde ontwikkelingen: zie paragraaf 2.1 en 2.2 van de Verdieping.)In hoeverre hangen de stedelijke milieus samen met kenmerkenvan de ruimtelijke structuur op hoger ruimtelijk schaalniveau?Bij het beantwoorden van deze vraag kijken we naar dekenmerken en ontwikkelingen op drie schaalniveaus, namelijkhet nationale schaalniveau (verschillen tussen provincies),het schaalniveau van de Randstad (met verschillen tussen deNoord- en Zuidvleugel en de Utrechtse Stedenregio) en datvan de stadsgewesten of stedelijke regio’s (met verschillentussen locaties met een centrale en goed bereikbare ligging enlocaties die minder centraal en minder goed bereikbaar zijn).Regionale verschillen worden bepaald doordemografische en economische ontwikkelingenOp nationaal niveau valt de tegenstelling op tussen enerzijds de Randstadprovincies Utrecht, Noord-Holland enZuid-Holland, waar het stedelijk gebied grofweg een kwarttot een derde van het oppervlak beslaat, en anderzijds deprovincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Flevolanden Zeeland, waar minder dan een tiende van het oppervlakstedelijk gebied is. Gelderland, Brabant en Limburg staan hierin dit opzicht tussenin.Ook de samenstelling van het stedelijk gebied verschilt tussendie provincies. In de Randstadprovincies zijn de woonmilieus

sterk vertegenwoordigd met ongeveer 45 procent van hetstedelijk gebied. De werkmilieus beslaan hier een veel mindergroot deel: ongeveer 30 procent. Buiten de Randstad is dieverdeling juist andersom, met grofweg 35 procent aan woonmilieus en 40 procent werkmilieus. Deze verschillen tussende regio’s hangen samen met verschillen in de economischestructuur; in de Randstad bevinden zich vooral veel bedrijvenuit de dienstverlenende sector, die relatief weinig ruimtevragen. Buiten de Randstad zijn meer industriële bedrijvengevestigd, die grotere oppervlakken nodig hebben (Weterings e.a. 2008).De uitbreiding van het stedelijk gebied in de Randstad provincies is tussen 2000 en 2006 ongeveer net zo groot alsde landelijk gemiddelde stedelijke uitbreiding. In de minst verstedelijkte provincies is het stedelijk gebied relatief het meestin oppervlak toegenomen (met Flevoland als koploper). In deprovincies van de overgangszone is de uitbreiding ongeveergelijk aan, of kleiner dan het gemiddelde. In Limburg is deuitbreiding het kleinst.Deze stedelijke uitbreiding is een weerslag van de verschillende uitbreidingspatronen van woon- en werkmilieus. Deuitbreiding van woonmilieus is verreweg het grootst inFlevoland en het kleinst in de provincies Groningen, Zeelanden Limburg. Dit hangt samen met de bevolkingsgroei in deverschillende provincies; in Flevoland neemt de bevolking alenkele decennia gestaag toe, terwijl in de andere drie provincies de bevolkingsaantallen stabiel zijn of zelfs afnemen.De werkmilieus zijn relatief het sterkst uitgebreid in Groningen, Friesland, Drenthe, Zuid-Holland en Zeeland, en het minstin Utrecht en Limburg. Deze uitbreiding lijkt deels samen tehangen met de werkgelegenheidsgroei in de verschillendeprovincies, maar zeker niet in alle opzichten. In Limburg enUtrecht, waar de uitbreiding van werkmilieus gering was, wasbijvoorbeeld ook de toename van de werkgelegenheid maarbeperkt. Maar van de provincies met een sterke werkgelegenheidsgroei, Overijssel, Flevoland en Zeeland, had alleenZeeland ook een sterke groei van de werkmilieus. Het één enander kan deels samenhangen met het provinciale uitgifte beleid van bedrijventerreinen (die vormen namelijk het grootste deel van de werkmilieus), maar dat is niet onderzocht.Verschillen tussen Randstadvleugels zijn beperktmaar nemen toeBinnen de Randstad is de samenstelling van het stedelijkgebied ongeveer gelijk; de verschillen tussen de werkmilieusvan de Noord- en Zuidvleugel zijn beperkt. De Zuidvleugelheeft door de Rotterdamse haven weliswaar een groteraandeel bedrijfsterreinmilieus. Maar doordat de Noordvleugelen de Utrechtse Stedenregio een wat groter aandeel van hetopenbare en sociaal-culturele voorzieningenmilieu hebben, ishet verschil in het totaal aandeel werkmilieus maar een paarprocent.De ontwikkelingen in de periode 2000-2006 lijken debestaande verschillen tussen de vleugels, die deels samen hangen met de economische specialisaties, wel te versterken.In de Zuidvleugel is de groei van werkmilieus, en specifiekvan bedrijfsterreinmilieus, het grootst. In de Noordvleugelgroeien de kantorenmilieus meer. En in de Utrechtse Stedenregio, met het grootste aandeel woonmilieus, is de groei vande woon milieus het grootst van alle drie de gebieden.(Meer informatie over de hierboven beschreven ontwikke lingen staat in paragraaf 3.1 en 3.2 van de Verdieping)Stadsgewesten worden langzaam minder concentrischStadsgewesten in Nederland hebben in het algemeen een duidelijke concentrische structuur: de stedelijke dichtheidneemt af naarmate de afstand tot het stadscentrum toeneemt. Dit verloop verandert maar weinig. Tussen 2000 en2006 is de stedelijke dichtheid in het stadscentrum wel ietsafgenomen, en daarbuiten is de dichtheid juist toegenomen.Ook is in deze periode het aantal hoogstedelijke centra gelijkgebleven, terwijl het aantal stedelijke centra (in kleine stedenen in wijken van grote steden) sterk is gegroeid.Deze ontwikkelingen duiden erop dat de stedelijke structuurlangzaam minder concentrisch wordt. Maar voorlopig is deconcentrische structuur nog duidelijk aanwezig: rondomhoogstedelijke centra vinden we op korte afstand vooralmilieus met hoge stedelijke dichtheden, zoals het hoogstedelijk kantorenmilieu en de hoogstedelijke en stedelijke woon milieus. Op enige afstand van de centra komen meer milieusvoor met lagere dichtheden, zoals laagstedelijke en dorpsewoonmilieus en de beide bedrijfsterreinmilieus.Stedelijke uitbreiding sterk gebundeldUitbreiding van het stedelijk gebied vindt vrijwel altijd plaatsaan de rand of in de directe nabijheid van bestaand stedelijk gebied. Ongeveer de helft komt terecht bij stedelijkegebieden kleiner dan 10 vierkante kilometer, dat wil zeggenbij dorpen, gehuchten, losliggende bedrijfsterreinen of ander‘strooigoed’. De andere helft komt terecht bij de stedelijkegebieden groter dan 10 vierkante kilometer, variërend vankleine steden tot grote aaneengesloten agglomeratiesvan meer dan 100 vierkante kilometer rondom de grootste steden. Er zijn in dit opzicht grote regionale verschillen: in deRandstadprovincies worden uitbreidingswijken zoveel mogelijk aan de grote stedelijke gebieden geplakt; in Gelderland isde uitbreiding van dorpen dominant.Verdichting rondom infrastructuurNaast de afstand tot het stadscentrum is ook infrastructuur zoals spoor- en snelwegen van invloed op de stedelijkestructuur. Het gaat hierbij niet zozeer om de uitbreiding v

Stedelijke ontwikkelingen 2000-2006 11 Trends 1996-2006: een vergelijking met de periode 1996-2002 14 Verdieping 17 1 Typering van stedelijke milieus 19 2 Ontwikkelingen in de stedelijke m1ilieus 23 2.1 Ruimtebeslag, dichtheid en functiemenging in het stedelijk gebied 23 2.2 Het ruimtebeslag van de stedelijke milieus, en transformaties 24

Related Documents:

Voor je ligt het Examenreglement voor het schooljaar 2018-2019 voor het vmbo. Het eindexamen voor het vmbo begint in het derde leerjaar. Het eindexamen bestaat uit een schoolexamen (SE), een rekentoets en een centraal examen (CE). In dit document vind je het examenreglement dat onze Scholengroep hanteert bij het afnemen van het eindexamen.

Margriet Schavemaker M.Schavemaker@stedelijk.nl Stedelijk Museum Amsterdam, Netherlands, The Introduction This paper addresses how text-mining, machine-learning and information retrieval algorithms from the field of artificial intelligence can be used to analyze Art-

Stedelijke subcentra en korte verplaatsingen: is er een verband? Het geval van de lagere scholen in Vlaanderen Kobe Boussauw Universiteit Gent - Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning, en Vakgroep Geografie kobe.boussauw@ugent.be Georges Allaert Universiteit Gent - Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning georges.allaert@ugent.be

stedelijke gebieden in Nederland is het aantal verplaatsingen en de afgelegde afstand per inwoner gedaald. In niet-stedelijk gebied is het aantal verplaatsingen per inwoner per jaar gedaald, en is de afgelegde afstand per inwoner ongeveer gelijk gebleven. Dit duidt op een toename van de gemiddelde verplaatsingsafstand in die gebieden.

het totaal aantal hoger onderwijsdiploma’s, dan zien we een lichte daling van 20,5 % in 2001-2002 tot 19% in 2008-2009. De conclusie luidt dus dat het aantal STEM gediplomeerden in het hoger onderwijs het laatste decennium toeneemt. De stijging van het aantal STEM gediplomeerden in het hoger onderwijs is een

norm van het belang van het kind (paragraaf 2.3). Bij de aanvraag voor een mvv met als doel gezinshereniging zijn vaak kinderen betrokken. Daarom is relevant op welke wijze volgens het Unierecht het belang van het kind in het kader van de beslissing over de mvv-aanvraag dient te worden vastgesteld en afgewogen.

Met het oog op de naleving van de milieuwetgeving benadrukt het EESC de essentiële rol van deze organisaties, met name als toezichthouder op de rechtsstaat, het algemeen belang en de bescherming van het publiek. 2. Algemene opmerkingen 2.1. Zowel in het advies van het EESC over de EU-evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid (4

Scrum for Video Game Development Mike Cohn - background Mountain Goat Software, LLC 1 2 Wednesday, January 23, 2008