Verstedelijking In Vlaanderen: Problemen, Kansen En Uitdagingen Voor .

1y ago
22 Views
2 Downloads
2.71 MB
39 Pages
Last View : 1d ago
Last Download : 3m ago
Upload by : Albert Barnett
Transcription

VERSTEDELIJKING IN VLAANDEREN: PROBLEMEN, KANSEN ENUITDAGINGEN VOOR HET BELEID IN DE 21E EEUWTask Force stedelijk beleid: theoretisch kaderChristian KestelootInstituut voor Sociale en Economische GeografieKatholieke Universiteit LeuvenInleidingDe bedoeling van deze tekst is een theoretisch kader te scheppen waarin kannagedacht worden over de toekomst van het stedelijk beleid in Vlaanderen. Eerder daneen droge en theoretische tekst, waarin concepten en definities aan bod komenwaarover consensus zou moeten groeien tussen de deelnemers aan de ‘Task Force’stedelijk beleid, wordt hier uitgegaan van de concrete verschijningsvormen vanstedelijkheid in Vlaanderen, de problemen en potentialiteiten die erin vervat liggen ende beleidskeuzes die daarmee samenhangen. De betrokken concepten en definitiesworden hierdoor meteen verduidelijkt door hun praktische toepassing op de Vlaamsesituatie. Ook de politieke implicaties bij de keuze van dit referentiekader wordendaardoor aan het licht gebracht.In het eerste deel beschouwen we de huidige stand van zaken: onder welke sociaaleconomische en ruimtelijke vorm komt verstedelijking in Vlaanderen voor?Het tweede deel is historisch opgebouwd en peilt naar het beleid dat deze vormen totstand gebracht heeft, naar de machtsverhoudingen die achter deze beleidskeuzesschuilen en naar de relaties met bredere economische, sociale en culturele processen inde maatschappij. Deze analyse zou verhelderend moeten zijn om hedendaagsebelangenconstellaties rond verstedelijking en stedelijkheid te vatten en om despanningen tussen voluntaristische beleidspistes en de remmende effecten vanruimtelijke en sociaal-economische inertie in te schatten.In het derde deel gaan we in op de gevolgen van het Vlaamse verstedelijkingspatroonop de samenleving om meteen enkele uitdagingen voor de toekomst aan te brengen.

2I. De verstedelijking van Vlaanderen: één groot (sub)urbaan gebiedEen kleinstedelijk netwerkEen eerste manier om de ruimtelijke vorm van de verstedelijking in Vlaanderen tevatten bestaat erin het stedennet te beschouwen. Hiermee bedoelt men dat het VlaamseGewest een geheel van steden telt van verschillende grootteorde, die onderlingerelaties vertonen. Hiervoor is het begrip stedelijke hiërarchie van belang. Geografener zijn grote,onderscheiden, ten minste in het Belgische geval, drie hiërarchische niveaus vanregionale enkleine stedensteden, naargelang van de uitrusting van de stad (onderwijs, gezondheidszorg, cultuur,winkelapparaat, overheidsdiensten, etc ) en het aantal inwoners in de invloedssfeervan de stad die van deze uitrusting gebruikt maken. Zo zijn er voor Vlaanderen driegrote steden (Brussel, Antwerpen en Gent), waarbij Brussel tot een hogere orde kangerekend worden omwille van haar hoofdstedelijke en internationale functies. Er zijn11 regionale steden die onderling eveneens wat verschillen qua grootte enuitrustingsgraad (Oostende, Brugge, Kortrijk en Roeselare; Aalst en Sint-Niklaas;Mechelen en Turnhout; Leuven; Hasselt en Genk). Daarnaast zijn er nog een vijftigtalkleine steden, zoals Diksmuide, Eeklo, Halle, Geel of Bree. Daardoor lijkt Vlaanderenop een constellatie van stedelijke centra (figuur 1). Deze indruk wordt nog versterktdoordat heel wat grote dorpen steeds meer stedelijke kenmerken vertonen, of het nuom de economische activiteiten van hun bevolking of de uitrusting van de gemeentegaat.Deze indeling kan vergeleken worden met de centrale plaatsentheorie van Christaller.Het gaat om een theoretisch model waarin op basis van vraag en aanbod van deverschillende stedelijke diensten voorspeld kan worden hoeveel steden vanverschillende grootte-orde verwacht worden.Christaller toont aan dat steden vaneenzelfde grootte-orde zich met hun invloedssfeer naast elkaar schikken in eenzeshoekig ruimtelijk patroon. Steden van kleinere orde situeren zich op de hoekpuntenvan deze zeshoeken en vormen samen met hun invloedssfeer een volgend zeshoekigpatroon. Op deze basis zou men rond Brussel in Vlaanderen drie grote stedenverwachten (Hasselt-Genk zou moeten uitgroeien tot een grote stad), die op hun beurt12 regionale steden en 21 kleine steden beheersen. In Vlaanderen zijn er 11 regionalesteden, maar daar zitten Hasselt en Genk bij die eigenlijk de plaats van een grootstadinnemen. Bijgevolg is er een tekort aan één grootstad en drie regionale steden.Omgekeerd zijn er 45 kleine steden in plaats van de verwachte 21. In vergelijking met

3het theoretisch model van Christaller is het Vlaamse stedelijk netwerk duidelijkgedomineerd door kleine steden.Figuur 1: Het Belgische stedennetRuw geschat leeft zowat de helft van de Vlaamse bevolking in de invloedssfeer vaneen kleine stad. Deze mensen komen wel in de grotere steden in bepaaldeomstandigheden (hogere opleiding, uitzonderlijke aankopen, zware medische ingrepen ) maar hun stedelijke ervaring doen ze vooral op in de kleine steden. Voor zowatdrie vierde vananderhalf miljoen Vlamingen is de referentiestad van regionaal niveau. Volgensde Vlaamsedezelfde criteria zou Antwerpen een vertrouwd beeld van de stad aan zowat 900.000bevolking heeftVlamingen leveren, Gent aan 400.000 en Brussel aan 250.000 inwoners van devooralVlaamse rand. Dit betekent dat het beeld van de stad, de stedelijke binding en ervaringkleinstedelijkeervaringvoor drie vierde van de Vlaamse bevolking bepaald wordt door kleine en regionalesteden.Vlaanderen kan vanuit dit oogpunt beschouwd worden als één grote stad, maar dangaat het wel om een netwerk van vele, relatief kleine, stedelijke centra eerder dan eenstad van wereldformaat.

4StadsgewestenEen tweede manier om naar de verstedelijkingsvorm van Vlaanderen te kijken ligtvervat in de vorm van de individuele steden zelf. In de westerse wereld wordt hetconcept stadsgewest gebruikt om de naoorlogse stedelijke vorm te beschrijven.Hiermee benadrukt men dat de stad verder reikt dan haar morfologische grenzen.Zulke stadsgewesten mogen niet verward worden met een administratieve of politiekeindeling van de stad. Het zijn zuivere empirische afbakeningen van de verschillendegeledingen van de steden. In België worden drie onderdelen in de stadsgewestenonderscheiden. De kernstad bestaat uit de centrale, dichtbebouwde stedelijke wijkendie het eigenlijke stadscentrum (de stadskern), de historische kernstad en de 19eeeuwse uitbreidingen van de stad inhouden. Dit centrale stadsdeel komt overeen metde moderne stad voordat de eerste verschijnselen van verdunning en uitzwerming zichvoordeden. De aaneengesloten bebouwde zone wordt agglomeratie genoemd (ze wordtbepaald op het niveau van de statistische buurten en wordt dan woonkern genoemd,maar meestal vereenvoudigd voorgesteld op het niveau van de gemeenten). De restvan het stadsgewest wordt banlieue genoemd en omvat de gebieden met eengrote stedenoverwegend landelijk uitzicht, maar waar de stadsgebruikers dominant zijn en degroeien buiten huninvloed van de stadsgewestvorming voor bevolkingsgroei zorgt (de term banlieuegrenzen en vormenroept soms het beeld op van dichtbebouwde industriële voorsteden, maar is hier eenstadsgewesten mettechnische term die vooral op migratie vanuit de agglomeratie en pendel naar deeen kernstad, eenagglomeratie wijst). Stadsgewesten veronderstellen een zekere grootschaligheid.agglomeratie eneen banlieueDaarom is er pas sprake van volwaardige stadsgewesten wanneer de bevolking van hetgeheel 80.000 inwoners overschrijdt.Tenslotte reikt de sociaal-economische invloed van de stad nog verder dan hetstadsgewest. De forensenwoonzone omvat de gemeenten waar minstens 15% van deactieve bevolking naar de stedelijke agglomeratie pendelt. Het geheel gevormd doordeze zone en het stadsgewest wordt het stedelijke leefcomplex genoemd (figuur 2).In vergelijking met de vorige zienswijze, valt het op dat het stedelijke leefcomplex vande grote steden zelf kleine steden en verstedelijkte dorpen kan bevatten. In hetBrusselse geval hoort zelfs een regionale stad (Aalst) tot het leefcomplex en is dekleine stad Vilvoorde in de stedelijke agglomeratie opgeslorpt. Stadsgewesten tonenvooral de uitbreiding van de suburbanisatie vanuit de grote steden. Die suburbanisatiekan dan inderdaad zo ver reiken dat banlieue en forensenwoonzone een grote internedifferentiatie kennen met allerlei kleinere woonkernen en stedelijke centra. Hetkleinstedelijk netwerk van Vlaanderen die in het vorig deel besproken werd, valt dus

5gedeeltelijk samen met de banlieue en de forensenwoonzone - zeg maar de bredeperiferie -, van de stadsgewesten.Figuur 2: Stadsgewesten in België 1991In Vlaanderen telt men volgens deze normen negen stadsgewesten (Antwerpen, Gent,Hasselt-Genk, Leuven, Brugge, Kortrijk, Mechelen, Oostende en Sint-Niklaas).Hieraan moet het stadsgewest Brussel toegevoegd worden, dat met uitzondering vanLeuven nagenoeg de hele vroegere provincie Brabant omvat.Indien men de stedelijke leefcomplexen gebruikt om het verstedelijkt gebied inVlaanderen af te bakenen, dan zijn buiten enkele gemeenten in Oost-Vlaanderen (tennoordwesten van Eeklo en ten zuiden van Sint-Niklaas) er maar twee relatief groteniet verstedelijkte gebieden: een zone die gans het zuiden van West-Vlaanderen omvat(behalve het Kortrijkse stadsgewest) dat doorloopt in Oost-Vlaanderen; en deKempische zone met het oosten van de provincie Antwerpen, enkele Oost-Brabantsegemeenten die door het Leuvense leefcomplex van de Brusselse invloedssfeerafgeschermd worden en een groot deel van de provincie Limburg, waarin hetstadsgewest Hasselt-Genk een stedelijk eiland vormt.Hieruit volgt dat nagenoeg 70% van de Vlaamse bevolking in een stedelijkleefcomplex woont, of met andere woorden in een gebied dat dominant gestructureerdwordt door suburbanisatie en pendel vanuit een van de negen Vlaamse stedelijkeagglomeraties of Brussel. Dertig procent leeft in de agglomeratie. Het criterium vanaaneengesloten bebouwde zone sluit hier niet uit dat villawijken en verkavelingen

6zoals in de banlieue te vinden zijn. Het criterium wijst er wel op dat deze zonesaansluiten bij de gesloten stedelijke bebouwing.Voortgaande op de Brusselseverhoudingen, zouden slechts 10 à 12% van de Vlaamse bevolking in de kernstedende meerderheidwonen. De meerderheid van de Vlamingen leeft dus in een suburbaan woonmilieu. Invan de Vlamingende Brusselse kernstad, die wegens haar grootte en specifieke nationale enleeft in eeninternationale ontwikkeling de enige stad is waar Vlamingen een echte kijk op destedelijke wereld kunnen verwerven, wonen naar schatting tachtig duizend Vlamingenof 1,3% van de Vlamingen.De uitzonderlijke kenmerken van de Belgische/Vlaamse situatieWegens een geheel van historische, sociaal-economische en politieke redenen, die inhet volgende deel van deze tekst uitgelegd worden, zijn de stadsgewesten in Belgiëzeer uitgebreid. Enkele cijfers bevestigen dit: naar bevolkingsaantal is Amsterdam eenvierde kleiner dan Brussel, maar het stedelijke leefcomplex is amper 1000 km2 groot,vergeleken met 4400 km2 voor Brussel. De verhouding tussen de totale oppervlaktevan het stedelijke leefcomplex en de bevolking van de stedelijke agglomeratie is 0,53ha per stadsbewoner (figuur 3). De overeenkomstige cijfers zijn 0,33 voor Frankfurt,0,22 voor Paris en minder dan 0,2 voor Lille, London en de Ruhr. Voor RandstadHolland is de verhouding 0,11 ha per stadsbewoner (berekend op basis van degegevens in Vandermotten e.a. 1999).Figuur 3: de omvang van de stedelijke leefcomplexen: internationale vergelijkingoppervlakte van het stedelijk leefcomplex per inwonervan de agglomeratie160are/inwoner1208040BruxelM leseHa chelesselt n-GenkMLaoLo lieuRandstadsuburbaan

7De verhoudingen tussen oppervlakte en bewonersaantal in de verschillende geledingenvan de Vlaamse stadsgewesten duiden op gelijkaardige kenmerken. Gezien deafbakening van Vandermotten op andere (internationale) criteria berust dan degangbare afbakeningen in België, moeten er extrapolaties doorgevoerd worden. In datgeval schommelen de waarden tussen 0,30 ha in Mechelen – wat de beperktesuburbanisatiemogelijkheden van het stadsgewest wegens de druk van Antwerpen enBrussel aantoont -, en 1,27 ha voor Hasselt-Genk, wat op de onbelemmerde en recentein vergelijking methet buitenland zijnuitbreiding van de suburbanisatie wijst. Ook Brugge, Gent en Leuven bekomen inverhouding tot Brussel relatief hoge waarden.de BelgischestadsgewestenDe Vlaamse situatie is dus niettegenstaande het algemeen sterk verstedelijkte karakterzeer groot.van Noordwest-Europa, toch uitzonderlijk. Nergens anders - ook niet in Wallonië,Daardoor leeft detenzij Tournai -, zijn de stadsgewesten zo uitgebreid. Uitgerekend de omvang vanmeerderheid vanbanlieue en forensenwoonzone versterken het kleinstedelijke karakter van hetde Vlaamsebevolking buitende kernstedenVlaamse Gewest. Waarom Vlaanderen zo uitzonderlijk is en dezelfde kleinstedelijkestructuur niet elders te vinden is, wordt duidelijk in het volgende deel waar gepeildwordt naar de oorzaken van deze situatie.

8II. De historische grondslagen van de hedendaagse verstedelijking in VlaanderenSuburbanisatie als economische groeistrategieWie de sociologische en ruimtelijke evolutie van Vlaanderen in de modernegeschiedenis volgt, weet dat na de tweede wereldoorlog een fundamentele kenteringplaatsvindt. De manier waarop Vlamingen vandaag wonen en werken, hun mobiliteit,hun economische en culturele relatie met de stad zijn allemaal betrekkelijk nieuwefenomenen die pas nu verstevigd worden in de waarden, normen en gedragingen vande tweede en derde naoorlogse generaties. Die kentering is gestoeld op fundamenteleveranderingen in de economische groei na de crisis van de jaren dertig en de tweedewereldoorlog.Kenmerken van de naoorlogse economische groei: FordismeOp het einde van de tweede wereldoorlog ontstond een algemene consensus tussenwerknemers- en werkgeversorganisaties, waarop een nieuwe vorm van economischegroei steunde: via het sociaal overleg dat onder de vleugels van de overheidgeorganiseerd werd, kwam een regulering van de koopkracht van de arbeiders totstand die een afzetmarkt voor massaproductie kon verzekeren. Hierin lag devoorwaarde voor nieuwe economische groei na de crisis van de jaren dertig. In detussenoorlogse periode leidde de economische groei, met haar permanente zoektochtnaar productiviteitsverbeteringen, zeer snel naar massaproductie. De assemblagelijnwerd de meest efficiënte organisatie van het productieproces. Maar dezemassaproductie werd niet beantwoord door massaconsumptie. Pas na de crisis en deoorlog werd het patronaat ertoe verplicht de lonen te verhogen om de koopkracht teloonsverhogingenlaten groeien en daarmee de afzet van de productie te waarborgen. Massaproductieen overheids-kan slechts tot duurzame groei leiden als ze samengaat met massaconsumptie. Daarombestedingen creërenmoet de loonevolutie de productiviteitsverbeteringen volgen en moet er bovendien eenmassaconsumptiemassale overheidsconsumptie georganiseerd worden.Het eerste aspect wordt na de oorlog op nationaal niveau contractueel vastgelegdtussen de arbeidersorganisaties en het patronaat, onder de vorm van werkzekerheid enloonsverhogingen die de productiviteitsverbeteringen volgen. In ruil kan het endeafzetmarktvoorverbruiksgoederen die drager zijn van verdere economische groei. In tegenstelling totde vorige periode, stijgen de nominale lonen nu sneller dan de evolutie van de

9levenskosten. De reële lonen blijven daarom regelmatig stijgen tot aan de crisis van dejaren zeventig (figuur 4).De toenemende overheidsconsumptie slaat op de socialisering van belangrijkedeelaspecten van de reproductie van de arbeidscapaciteit. Meest opvallend hierbij is ebetrokkenbevolkingscategorieën betreft als de domeinen waarvoor de lonen onrechtstreeks viadit systeem herverdeeld worden: de sociale zekerheid wordt nu toegankelijk voorzelfstandigen en nieuwe takken worden ontwikkeld zoals de kinderbijslag, dejaarlijkse vakantie en het minimum aan bestaansmiddelen. Het hele systeem wordtgecontroleerd en gestuurd door de overheid, om een anticyclisch economisch effect tebekomen.Figuur 4: evolutie van nominale lonen, levenskosten en reële lonen 1948-1985De reserves die opgebouwd worden tijdens de jaren van hoogconjunctuur worden inde slechtere jaren uitgegeven om de totale koopkracht op peil te houden. Desnoodspast de overheid bij met subsidies aan de sociale zekerheid. De financiëletussenkomsten van de Staat in het onderwijs, de gezondheidssector, huisvesting,openbaar vervoer en communicatie nemen ook sterk toe en volgen dezelfdeanticyclische logica. De rol van het verbruikerskrediet en verzekeringswezen, die eenenorme ontwikkeling kennen in die naoorlogse periode, mag ook niet onderschatworden in de doorlopende toename van de effectieve vraag. Die ontwikkeling d,zekerheidvaninkomensstijging, en sociale zekerheid toegenomen zijn. Het aandeel van deonrechtstreekse en collectieve lonen in het geheel van de loonkosten groeit op

10significante wijze, en samen met de overheidsuitgaven functioneert het als eenanticyclisch veranderingenindeproductieprocessen, maar ook op doorlopende veranderingen van de consumptienorm,waarbij zowel de individuele als de collectieve consumptie betrokken zijn. Deconstante en voorspelbare stijging van de lonen creëert een expansieve afzetmarktvoor consumptiegoederen. Men verwijst hier ook naar met de term Fordisme. Henryfordisme:loonsverhogingenFord was reeds in het begin van de eeuw een voorstander van loonsverhogingen. Ookwas hij bij de eersten om de assemblagelijn in te voeren in de automobielsector. Dezevolgen ndenieuwemogelijkhedenomverbeteringen omproductiviteitsverbeteringen door te voeren. De aard van de overheidstussenkomst inafzetmarkten opdeze accumulatievorm heeft haar theoretische grondslagen in het Keynesianisme metmassaproductieeen volledige tewerkstellingsbeleid, massale anticyclische overheidstussenkomst en deaf te stemmenuitbouw van de welvaartstaat.Zowel de massaproductie als massaconsumptie hebben als gevolg dat de groeitoegespitst wordt op de duurzame consumptiegoederen. Massaproductie kan slechtstot groei leiden als ze samengaat met een vergroting van de afzetmarkt, die op haarbeurt loonsverhogingen noodzakelijk maakt. Om de winsten niet aan te tasten moetendeze loonsverhogingen gecompenseerd worden door productiviteitsverbeteringen.Bijgevolg moeten de producten waarop de economische groei gestoeld ichlenentotproductiviteitsverbeteringen met de bestaande technologie. Diensten tronicaentelecommunicatietechnologieën er nog niet zijn om productiviteitsverbeteringen oplange termijn te scheppen. Een groeiende massaconsumptie kan ook niet langaangehouden worden indien ze steunt op het versnellen en het vergroten van hetverbruik van dagelijkse en vergankelijke goederen. Hun verbruik is beperkt door denaoorlogse groei isnoodzakelijkerwijze opdagelijkse behoeften van de bevolking. Tenzij er een sterke bevolkingsgroei kanduurzamevolgehouden worden, bieden ze geen groeikansen, want stijgende inkomens vergrotenconsumptiegoederennauwelijks hun vraag. De economische groei moet daarom gericht zijn op duurzamegestoeldgoederen die toegevoegd kunnen worden aan een groeiend consumptiepakket.Toch betekent deze groeivorm geen rechtlijnige verbetering van de situatie van dearbeiders. De doorlopende stijging van de productiviteit vraagt enerzijds steeds hogergeschoolde arbeidskrachten en anderzijds ongeschoolde arbeidskrachten. Demigranten, maar ook de vrouwen vullen dit tweede segment van de arbeidsmarkt aan.Voor het eerste segment moet een sterke veralgemening van het hoger technisch enuniversitair onderwijs zorgen. De democratisering van het hoger onderwijs in de jaren

11zestig is in die zin een noodzakelijk element van deze accumulatievorm. Terwijl aande ene kant migranten en vrouwen de arbeidsmarkt voor laagbetaalde en ongeschooldetaken opvullen, groeit de nieuwe middenklasse uit tot de belangrijkste sociale groep inde naoorlogse maatschappij, onder de vorm van een leger onderzoekers, technici,managers,de middenklassewordt de grootstesociale specialisten,dieingeschakeld worden om steeds nieuwe middelen te vinden voor de verdere groei vande productiviteit en de realisatie van winsten. Daarbij moet ook nog een steeds groteraantal ambtenaren gerekend worden, en vooral het onderwijzend personeel.De ruimtelijke vormgeving van de consumptiemaatschappij: suburbanisatieFordisme steunt op een doorlopende expansie van massaconsumptie en daarom gaatdeze groeivorm samen met suburbanisatie. Het verbruik van een groeiendconsumptiepakket houdt een groter ruimtebeslag in. Dit is overduidelijk wanneer mende greep van de auto op het ruimtegebruik in de steden nagaat. Ook de stijging van dewoonconsumptie, die de vorm genomen heeft van eigendomsverwerving, heeft eenevidente ruimtelijke component. Het bouwen van woningen kan immers niet zonderbouwgrond. Bovendien zijn de woningen steeds groter. De gemiddelde grootte van denieuwe woningen is praktisch onafgebroken gegroeid na de oorlog en bedraagtvandaag meer dan het dubbele van de jaren zestig.De toegang tot wooneigendom is in de hele periode door de overheid aangemoedigd.De belangrijkste beleidsmaatregel in dat verband is de wet De Taeye (1948), die eenpremie instelt voor de bouw ofde aankoop van nieuwe woningen en eenstaatswaarborg voor sommige hypothecaire leningen. Daarop volgt de wet Brunfaut(1949) als socialistische tegenhanger, die de financiering van de sociale huisvesting envan infrastructuurwerken in sociale woningwijken financiert. Vooral de eerstetussenkomst kende in de naoorlogse periode een groot succes. Eén derde van allenaoorlogse nieuwbouw werd met behulp van een bouwpremie tot stand gebracht.Samen met de koopwoningen van de Nationale Landmaatschappij en de goedkopeleningen van het Woningfonds van de Bond van Jonge en Grote Gezinnen vormt dede overheidbouwpremie de hoeksteen van de typisch Belgische eigendomsverwerving viaondersteuntindividuele nieuwbouw. Al deze maatregelen zijn op een of andere wijze gebondensuburbanisatie dooraan inkomensvoorwaarden en/of een maximale prijs van de woning (bouwgrondeigendoms-incluis). Daarom bevorderen ze de uitbreiding van woonmilieus buiten de steden. Zoverwerving aan teworden stilaan de geconcentreerde stad van de 19de eeuw en de 'tentaculaire' stad vanmoedigende eeuwwisseling vervangen door de stadsgewesten.

12Deze individuele woningbouw legt een ruimtelijke en sociale organisatie van hetwoonmilieu vast, die de consumptiespiraal voor andere goederen en dienstenverstevigt. Suburbanisatie is niet alleen het gevolg van het ruimtebeslag van eengroeiend consumptieproces. De organisatie van die ruimte en de levenswijze dieermee gepaard gaat, zorgen voor een verdere groei van de consumptie. We ontrafelenhier enkele consumptiefilières die zo tot stand komen. Bijkomende woningen vragenbijkomende grond en komen zo in de periferie van de steden terecht. Aangezien hetom individuele privé-woningbouw gaat en er bij afwezigheid van ruimtelijke planning(de gewestplannen treden pas in de jaren 70 en 80 in voege) geen opgelegdeconcentratie van woningbouw is, zijn de nieuwe woningen langs wegen enverkavelingen verspreid. Het uitzwermen van de woningen wordt nog verder in dehand gewerkt doordat de overheidssteun eigendomsverwerving toegankelijk maaktvoor nieuwe bevolkingslagen met relatief lage inkomens. Dat kan alleen als debetrokken huishoudens hun bouwkosten zoveel mogelijk inkrimpen. Daarom wordtgezocht naar goedkope bouwgronden die veraf liggen van de stadscentra. Integenstelling tot de vooroorlogse suburbanisatie die tot stand kwam viageconcentreerde sociale woningbouw, maakt deze diffuse suburbanisatie het gebruikvan privé vervoermiddelen noodzakelijk. De huidige verspreide bevolking kanonmogelijk op een efficiënte wijze door openbaar -en collectief- vervoer bediendworden. Diffuse suburbanisatie loopt dus hand in hand met autoverwerving. Hettoenemende autopark betekent ook stijgende afzetmogelijkheden voor de activiteitenstroomopwaarts in het productieproces: staal, glas, rubber, verf, textiel en heel watmetaalverwerkende industrieën komen er bij te pas. Op het vlak van de consumptiebetekent het gebruik van dit wagenpark een groeiende afzetmarkt voor olieproducten,suburbanisatiehet aanleggen van wegen, benzinestations en parkeerplaatsen, een nieuwe sector voorverplicht tottoenemendeconsumptiehet verzekeringswezen, de uitbouw van netwerken van garages en verkooppunten rendeschroothandelaars.De twee spilgoederen van de massaconsumptie - de suburbane woning en de auto,vragen wel een belangrijke investering vanwege de huishoudens. Leningen kunnenworden aangegaan dankzij een relatieve werkzekerheid en het vooruitzicht vanregelmatige inkomensstijgingen. Toch geraakt een groot deel van de bevolking pasaan deze goederen door twee inkomens te vergaren en daarom begeven ook steedsmeer vrouwen van de lagere middenklasse zich op de arbeidsmarkt. Dezeoverschakeling van huishoudelijke taken naar tewerkstelling, betekent dat er mindertijd overblijft voor het huishouden (zeker wanneer ook de pendeltijd in rekening wordtgebracht). Hieruit vloeit een stijgende nood om de productiviteit van de huishoudelijke

13taken te verhogen. Een hele resem duurzame consumptiegoederen beantwoorden aandeze noodzaak, gaande van de standaarduitrusting van de woningen (aansluiting opwater, gas, elektriciteits- en rioolnetwerk, badkamer en centrale verwarming), zwarede suburbanehuishoudapparatuurwoning en de autovaatwasmachineszijn de twee spilgoederen van obotten,snelkookpannen, strijkijzers, stofzuigers tot de hedendaagse kant en klarediepvriesmaaltijden die op hun beurt de aanschaf van een diepvriezer enmicrogolfoven vereisen.In een tweede fase wordt ook een consumptiefilière voor vrijetijdsproductenontwikkeld. De economische productiviteit maakt werktijdverkorting mogelijk voornamelijk meer vakantiedagen. Samen met de toegenomen huishoudelijkeproductiviteit resulteert dit in meer vrije tijd. In de fordistische logica is deze vrije tijdvoornamelijk consumptietijd, die tot de aanschaf van een volgende reeks duurzameconsumptiegoederen uitnodigt: van de radio, de platenspeler en het fototoestel,televisie en hifiketen totCD’s, videoapparatuur en huiscomputer en internet.Massatoerisme ontwikkelt zich - wat niet rechtstreeks met ons onderwerp te makenheeft -, maar ook een hobby- en doe-het-zelversmarkt waarbij een nieuwe filière vanvrije tijd betekenttoename vanconsumptietijdproductiegoederen nu tot consumptiegoederen worden omgedoopt om huis, tuin enauto te kunnen onderhouden. Samen met de stijging van de koopkracht is het aandeelvan de bestedingen van de huishoudens aan woning, verplaatsing en duurzameconsumptiegoederen tot aan de crisis constant gestegen (Figuur 5).Figuur 5: huishoudensbudgetten en besteding aan duurzame consumptiegoederen1961-19871000800600Bfr x 1000toename woning01961197319781987De suburbanisatie is dus de ruimtelijke vormgeving van de naoorlogse economischegroei. Niet alleen de lokalisatie van het wonen, verspreid over een brede rand van de

14stedelijke centra (de banlieues in de terminologie van de stadsgewestelijkegeledingen), maakt het mogelijk om via eigendomsverwerving de woonconsumptie tevergroten en vereist de aanschaf van een of meerdere auto's. Ook de levenswijze diezich in dit suburbaan wonen ontwikkelt, maakt het terzelfder tijd mogelijk ennoodzakelijk om steeds meer duurzame consumptiegoederen in het dagelijks leven tesuburbaan wonen isbetrekken. Het in gebruik nemen van een van die consumptiegoederen betekentde voorwaarde voortelkens weer de noodzaak om een volgende stap te zetten. Op het vlak van dehet Belgischefordistischegroeimodelproductie uit zich dat in het toepassen van dezelfde technologische kennis op steedsnieuwe producten die elkaar zullen opvolgen op de aankooplijsten van deconsumenten.Ook het cultuuraanbod, dat tot dan voornamelijk een stedelijke ruimtelijkeverspreiding kende, werd aangepast aan de suburbane spreiding van de middenklasse.Met de goede bedoeling om cultuur te democratiseren, werd de bevolking niet naar degrote stedelijke centra gebracht, maar werd de stedelijke cultuur over de suburbanemassa gespreid. Nagenoeg elke gemeente zou zijn cultureel centrum hebben en rondBrussel zou een sterke gordel van Vlaamse culturele centra ondersteund worden om degevaarlijke invloed van de grootstad op de Vlaamse eigenheid tegen te werken.Nagenoeg gelijktijdig met de televisie zou het (ruimtelijk) cultuurbeleid in Vlaanderenprecies hetzelfde nastreven: onder de veilige mantel van dorps- en gezinsgebonden(eenvormige) moderniteit, ongevaarlijke toegangsmogelijkheden tot diversiteit,nieuwigheden, verassingen en uitdagingen bieden. Terzelfder tijd zouden ook alleook cultuur wordtsuburbaanmogelijke morele en esthetische afschermingen en belemmeringen voor dezeopeningen tot stand komen.In de omringende landen is de fordistische economische groei later ingezet of was erreeds een stricte ruimtelijke planning aanwezig om ongebreidelde bevolkingsspreidingtegen te gaan (onder andere wegens demografische druk, waardoor een geplande engeconcentreerde productie van sociale woningen nodig was). Daarmee vindt men inBelgië, en voornamelijk in Vlaanderen de meest Amerikaansachtige ruimtelijkevormgeving van naoorlogse verstedelijking.Vooroorlogse fundamenten van stedelijke verwaarlozingHet fordisme heeft

Vlaamse rand. Dit betekent dat het beeld van de stad, de stedelijke binding en ervaring voor drie vierde van de Vlaamse bevolking bepaald wordt door kleine en regionale steden. Vlaanderen kan vanuit dit oogpunt beschouwd worden als één grote stad, maar dan gaat het wel om een netwerk van vele, relatief kleine, stedelijke centra eerder dan een

Related Documents:

Onderzoek in Belgie (Oost-Vlaanderen 3-4-2017 Dr Jenny De Laet - 2002: Vogelbescherming Vlaanderen start op ons advies met een Nationaal mussentel weekend en verspreidt jaarlijks de oproep onder de Vlaamse bevolking om gedurende één weekend in april het aantal tsjilpende huismusmannetjes te tellen op één locatie ,

2.1. Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Op basis van de stedelijke uitrustingsgraad en het voorzieningenniveau, van het belang voor het stedelijk gebied voor de omgeving en voor Vlaanderen en op basis van hun interne stedelijke structuur, wordt beleidsmatig onderscheid gemaakt in de volgende vier categorieën van stedelijke gebieden:

Stedelijke opstanden en staatsvorming in het graafschap Vlaanderen (1477-1492) Band I Proefschrift ingediend tot het behalen van de graad van doctor in de geschiedenis Universiteit Gent (2006) Promotor: Prof. dr. M. Boone . 3 Voorwoord Een doctoraat schrijven is een eenzaam gebeuren, maar ik schreef het gelukkig niet

West-Vlaanderen 1500 - 1850 Deel 1 Licentiaatsverhandeling Promotor : Prof. Dr. I. Devos voorgelegd . Demografische kenmerken van een stedelijke populatie in een transitiefase. Test-case: Brugge in het begin van de 19 e eeuw , onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G. (Geschiedenis), 1979, p. 74.;

— Niet-stedelijke centra als aanvulling van het hiërarchisch stedennet en grote kernen als zelfvoorzienende nederzettingen 36 — Grote en kleine nederzettingen in het landelijk gebied 36 3.2. Algemeen beeld van de nederzettingsstructuur van Oost-Vlaanderen 37 4. Trends 40 4.1. Een sterke toename van het aantal gezinnen 40 4.2.

stedelijke necropolen ten noordoos ten en ten zuidwesten van Tongeren vormen hoogstwaarschijnlijk het grootste samenhangende Romeinse grafveldencomplex in Vlaanderen. Uit de Gallo Romeinse tijd dateren ook tumuli, die in Vlaanderen stilaan zeldzaam worden. De meeste over blijfselen van vóór de middeleeuwen

59 TV Oranje Basic Light Basic Basic 23.5 12187 H 29900 2/3 60 Schlager TV Basic Light Basic Basic 00.0 0 H 0 61 INPLUS Basic Light Basic Basic 19.2 11229 V 22000 2/3 TV VLAANDEREN is een merk gebruikt onder licentie door Canal Luxembourg S. à r.l. Maatschappelijke zetel: Rue Albert Borschette 4, L-1246 Luxembourg

Abrasive Jet Micro Machining (AJMM) is a relatively new approach to the fabrication of micro structures. AJMM is a promising technique to three-dimensional machining of glass and silicon in order to realize economically viable micro-electro-mechanical systems (MEMS) It employs a mixture of a fluid (air or gas) with abrasive particles. In contrast to direct blasting, the surface is exposed .