Tilburg University Afronding En Verantwoording .

3y ago
30 Views
2 Downloads
1.22 MB
55 Pages
Last View : 20d ago
Last Download : 3m ago
Upload by : Jenson Heredia
Transcription

Tilburg UniversityAfronding en verantwoordingGroenhuijsen, M.S.; Knigge, G.Publication date:2004Link to publicationCitation for published version (APA):Groenhuijsen, M. S., & Knigge, G. (editors) (2004). Afronding en verantwoording. (Onderzoeksprojectstrafvordering 2001: Eindrapport). Kluwer.General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal ?Take down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediatelyand investigate your claim.Download date: 11. apr. 2021

1 Rondom de vervolgingsbeslissingMr. J.B.H.M. Simmelink1InleidingIn het onderzoeksproject Strafvordering 2001 is in verschillende deelrapportenen vanuit uiteenlopende invalshoeken aandacht besteed aan de positie en takenvan de officier van justitie in het straf proces. B ij inventarisatie van de geformuleerde uitgangspunten voor de vormgeving van een nieuw strafprocesrecht metbetrekking tot de positie en taken van de officier van justitie, blijkt dat overwegendis gekozen voor handhaving van het geldende recht. Zo is in de profilering vanhet openbaar ministerie in het ‘Algemeen deel’ van het eerste interim-rapport 1aangegeven dat het opportuniteitsbeginsel in zijn huidige vorm behoort te wordengehandhaafd. Niet alleen de discretionaire bevoegd heid om al dan niet totvervolging over te gaan, maar ook het ‘grondslag stelsel’ moet in essentie wordenbehouden. De verantwoo rdelijkheid voor het vastleggen van de grondslag van hetstrafgeding behoort in handen te blijven van het openbaar ministerie.2 Uit deaanvaarding van het zogenaamde ‘drie sporen-mo del’ volgt dat het openbaarministerie niet alleen beslist over het plaatsvinden van een vervolging en de omvangdaarvan, doch ook over de wijze waarop een strafbaar feit moet worden afgedaan.Aan het openbaar ministerie wordt een zelfstandige sanctiebevoegdheid toegekend.3Hieruit volgt dat de positie van het openbaar ministerie ten aanzien van de wijzevan afdoening van strafbare feiten wordt versterkt en de discretionaire ruimte metbetrekking tot de vervolgingsbeslissing, met de daarbij behorende verantwoordelijkheid, wordt vergroot.Bij het al dan niet instellen van een vervolging en de keuze voor de wijzevan afdoening van een strafbaar feit dient het openbaar ministerie niet eenzijdigop te komen voor belangen van de overheid of van particulieren, doch dient teworden gestreefd naar handhaving van het recht. Het behoud van het opportuniteitsbeginsel en de rechtshandhavende taak hebben twee belangrijke consequenties.Op de eerste plaats wordt het vervolgingsrecht gereserveerd voor het openbaarministerie (vervolgingsmonop olie). Aan het slachtoffer wordt geen mogelijkh eidvan een ‘action directe’ geboden.4 Op de tweede plaats behoort de vervolgingsbeslissing, hoewel de minister van Justitie verantwoo rdelijkheid draagt voor hetvervolgingsbeleid, in beginsel onafhan kelijk te zijn van politieke beïnvloeding:‘Het openbaar ministerie dient garanties te bieden voor een van de politiek onaf1234Het onderzoek ter zitting, Groningen 1999, p. 21-22.Zie: ‘Positie OM in relatie tot het onderzoek ter terechtzitting; de tenlastelegging als grondslagvoor het strafproces’, in: Het onderzoek ter zitting. Eerste interimrapport onderzoeksprojectStrafvordering 2001, Groningen 1999, p. 179-194 (A.E. Harteveld).Zie ‘Buitengerechtelijke afdoening’, in: Het onderzoek ter zitting. Eerste interimrapportonderzoeksproject Strafvordering 2001, Groningen 1999, p. 59-90 (A.R. Hartmann).Zie ‘De positie van slachtoffers in het strafproces’, in: Het onderzoek ter zitting. Eersteinterimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Groningen 1999, p. 233-274 (A.L.J.van Strien); ‘Algemeen deel’, in: Het vooronderzoek in strafzaken. Tweede interimrapportonderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer 2001, p. 78-86 (M.S. Groenhuijsen).189

Rondom de vervolgingsbeslissingBijzonder deelhankelijke strafrechtsbedeling’. Voor zover de minister van Justitie met behulpvan zijn aanwijzing sbevoegd heid van art. 127 RO de vervolgingsbeslissing heeftbeïnvloed, dient zulks transparant te zijn (vgl. art. 128 RO).Niet alleen bij de afdoening van strafbare feiten heeft de officier van justitieeen centrale rol, ook in het vooronderzoek neemt hij een vooraanstaande positiein. De bezinning op de rol van de rechter in het vooronderzoek5 , met name hetuitgangspunt dat in een nieuw stelsel van strafprocesrecht geen plaats meer is vooreen gerechtelijk vooronderzoek onder leiding van de rechter-commissaris, brengtmee dat de officier van justitie in het vooronderzoek een centrale leidinggevendepositie inneemt. De officier van justitie draagt verantwoordelijkheid voor de prioriteitstelling binnen en sturing van de opsporing en heeft te waken voor het rechtsgehalte van het vooronderzoek.6 Hierb ij moet in herinnering worden geroependat door Knigge en Kwakman is verdedigd dat in een nieuwe opzet van het vooronderzoek moet worden uitgegaan van een ‘ruim opspo ringsbegr ip’. Bij de type ringvan overheidsa ctiviteiten als ‘opsporing’ is niet doorslaggevend dat deze activiteite nzijn ontplooid naar aanleiding van en gericht op opheldering van een redelijkvermoeden van schuld, doch dat hierbij moet worden afgegaan op het doel waaropdie activiteiten zijn gericht: ‘Tot de opsporingstaak moet alle onderzoek wordengerekend dat wordt verricht met het oog op de strafrechtelijke handhaving vande rechtsorde’. 7 Ook deze centrale rol van de officier van justitie in het vooronderzoek staat in het teken van het opportuniteitsbeginsel en de rechtshandhavendetaak. Het vervolgingsbe leid biedt aanknopin gspunten voor een zin volle prioriteits telling binnen de opsporing en sturing van de opsporin gscapacite it.In deze in eerdere interim-rapporten gemaakte keuzes ligt – zonder datdaarover expliciet verantwoording is afgelegd - besloten dat het oppor tuniteitsbeg insel en de rechtshandhavende taak van het openbaar ministerie naar het oordeelvan de onderzoeksgroep ook voor de toekomst wezenlijke uitgangspunten zijnvoor de inrichting van het strafprocesrecht en de uitoefening van strafvorderlijkebevoegdheden door de officier van justitie. Zij stellen het openbaar ministerie instaat tot een zorgvuldige belangenafw eging bij de vormgeving van het ops poringsen vervolging sbeleid en maken het mogelijk dit beleid te incorporeren dochtegelijkertijd een zelfstandige plaats te geven in het gehele op handhaving gerichteoverheidsbeleid.8De toenemende Europese strafrechtelijke samenwerking heeft de minister vanJustitie aanleiding gegeven tot het opstellen van een notitie over ‘Euros trafrecht’. 9In deze notitie zijn enige criteria genoemd die van belang zijn bij de beoordelingvan initiatieven tot Europese harmo nisatie van regelgeving. Een van deze criteria56789190Zie ‘De rechterlijke bemoeienis met het strafvorderlijk vooronderzoek’, in: Het vooronderzoekin strafzaken. Tweede interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer 2001,p. 497-588 (A.E. Harteveld & E.F. Stamhuis).Zie ‘Vervolging en rechtsbescherming’, in: Het vooronderzoek in strafzaken. Tweedeinterimrapport onderzoeksproject Str afvordering 2001, Deventer 2001, p. 387 -496 (J.B.H .M.Simmelink & Y.G.M. Baaijens-van Geloven).Zie ‘Het opsporingsbegrip en de normering van de opsporingstaak’, in: Het vooronderzoekin strafzaken. Tweede interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer 2001,p. 125-347 (G. Knigge & N.J.M. Kwakman).Vgl. A.C. ’t Hart, ‘Algemeen belang en opportuniteit als rechtsoordelen’, in: De inhoud vanhet gezag, OM publicatiereeks, Den Haag 1996, p. 89-112.Kamerstukken II 26 656, nr. 1, Eurostrafrecht, p. 2.

Bijzonder deelRondom de vervolgingsbeslissingis ‘behoud van de ruimte voor de toepassing van het opportuniteitsbeginsel zoalsdat in de Nederlandse strafvordering vorm heeft gekregen’ (notitie, p. 6). Desondanks is in deze notitie tegelijkertijd aangegeven dat ‘belangrijke waarden in hetNederlandse recht’, zoals het opportuniteitsbeginsel, opnieuw moeten worden doordacht, alleen al omdat in andere Europese landen tegengestelde waarden, zoalsin Duitsland en Oostenrijk het legaliteitsbeginsel, als essentieel worden bevonden.Tegen deze achtergrond heeft Tak zich zelfs afgevraagd of de keuze voor hetopportuniteitsbeginsel bij een toen emende E uropese str afrechtelijke samenwe rkingzich wel verdraagt met art. 31 van het Verdrag betreffende de Europese Unie enof de wijze van toepassing van het seponerin gsbeleid bijstelling behoeft. 10 DeEuropese ontwikkelingen hebben in ieder geval tot gevolg dat het opportuniteitsbeginsel onder druk staat.Nu de in eerdere interim-rapporten opgenomen aanbevelingen betreffendede positie van de officier van justitie moeten worden begrepen tegen de achtergrondvan het opportuniteitsbeginsel en de rechtshandhavende taak van het openbaarministerie, geven de in de notitie over Eurostrafrecht aangegeven oproep en dedoor Tak opgeworpen vragen aanleiding om in het afsluitende jaar van hetonderzoeksproject Strafvordering 2001 nader in te gaan op het opportuniteits- enlegaliteitsbeg insel. 11 Beoogd wordt te duiden wat de consequenties zijn van dezefundamenteel verschillende benaderingen van de vervolgingsbeslissing voor deinrichting van de strafrechtspleging.In het licht van de voorstellen die in dit onderzoeksproject zijn geformuleerdmet het oog op de ‘buitengerechtelijke afdoening’12 moet in dit deelrapport aandachtworden besteed aan de positie van de officier van justitie. Ten aanzien van deafdoening van strafbare feiten in het zogenaamde ‘derde spoor’ is aangegeven datdeze zelfstandige sanctiebev oegdheid niet alleen zou kunnen worden toegekendaan het openbaar ministerie, maar, vergelijkbaar met de huidige regeling van detransactie, ook in handen zou kunnen worden gelegd van de politie of andereoverheidsinstanties. De vraag is of dit voorstel zich verdraa gt met de eer dere stellingdat in het onderzoekspro ject Strafvordering 2001 wordt uitgegaan van het behoudvan het vervolgingsmonopolie. In dit deelrapport zal nader op dit punt wordeningegaan.Ten slotte zullen enige andere ontwikkelingen die van invloed zijn op debeslissingsr uimte van de officier van justitie bij de afdoening van zaken aan deorde worden gesteld. Het betreft onderhandelingen tussen openbaar ministerieen derden omtrent de wijze waarop van het vervolgingsrecht gebruik zal wordengemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan onderhandelingen tussen de officiervan justitie en de verdachte omtrent bijvoorbee ld de grondslag van de vervolgingof het aanbod tot transactie, dan wel met een (kroon)getuige omtrent de voorwaarden waaronder de betrokkene bereid is om als getuige een verklaring af te leggen.In dit verband zal ook worden ingegaan op de zogenaamde convenanten tussen101112P.J.P. Tak, ‘Opportuniteits beginsel en minimumstraf’, DD 2002, p. 356-366; idem, ‘Nederlanddoorkruist vorming EU-strafrecht’, in: Stcrt. 2002, 124.Zie in dit verband ook de ‘oproep’ van Buruma om in dit onderzoeksproject afzonderlijkaandacht te besteden aan de vervolgingsbeslissing; Y. Buruma, ‘Dwangmiddelen volgensStrafvordering 2001: het derde interim-rapport’, in: DD 2002, p. 237-260.Zie: ‘Buitengerechtelijke afdoening’ (A. Hartmann), in: Het onderzoek ter zitting, p. 59-90,en het ‘Algemeen deel’ (G. Knigge) en ‘Buitengerechtelijke afdoening II’ (A.R. Hartmann)in: Dwangmiddelen en rechtsmiddelen, p 35, 178 en 196.191

Rondom de vervolgingsbeslissingBijzonder deelopenbaar ministerie en a ndere instanties (zoals sociale diensten, verzekeringsmaatschappijen, banken) omtrent de vervolging van strafbare feiten waarvan zij aangiftehebben gedaan.2Het opportuniteitsbeginsel in het huidige recht2.1VerantwoordingIn dit hoofdstuk worden de betekenis en de inbedding van het opportuniteitsbeginselin het huidige recht weergegeven. Volstaan wordt met een beknop te schets vande stand van zaken, aangezien deze materie bekend wordt verondersteld. Als eerstezal de ratio van het opportuniteitsbeginsel worden aangegeven. Vervolgens zalde groei aan betekenis van het opportuniteitsbeginsel worden aangestip t. Daarnazullen diverse voorzieningen worden geïnventariseerd, waarin het gezag van hetopenbaar ministerie over de politie tot uitdrukking komt en die het openbaarministerie in staat stellen vorm te geven aan het strafrechtelijk beleid. Tot slotzullen enige wegen tot controle over het vervolging sbeleid worden genoemd.2.2RatioMet de wettelijke fundering van het opportuniteitsbeginsel in de art. 167, lid 2en 242, lid 2 Sv, geformuleerd als de bevoegdh eid van het openbaar ministerieom ‘op grond en aan he t algemeen belang ontleend’ van vervolging van een strafbaarfeit af te zien, heeft de wetgever destijds niets nieuws gecreëerd. Ook in de strafvordering van het wetboek van 1886 werd aangenomen dat zonder bijzond ere wettelijke voorziening aan het openbaar ministerie de bevoegd heid toekwam om eenstrafbaar feit om oppo rtuniteitsrede nen te sepo neren. Zie in dit verband de memori evan toelichting: ‘Aangenomen wordt dat het openbaar ministerie de bevoegd heidheeft ook dan, wanneer een bewijsbaar strafbaar feit gepleegd is en dus eene strafvervolging met waarschijn lijkheid van veroordelin g zou kun nen word en ingesteld ,die vervolging achterwege te laten, wanneer dit op gronden, aan het algemeen belang ontleend, wenschelijk voorkomt, wanneer eene vervolging niet door het algemeen belang gerechtvaardigd is. Dit zoogenaamde opportuniteitsbeginsel wordtbij ons algemeen gehuldigd. De gewoon te heeft hier recht geschapen’. 13Voor de argumenten die bepalend zijn voor de keuze voor het opportun iteitsbeginsel kan worden teruggegrepen op de dissertatie van W. Boot uit 1885 over Deafhankelijk heid van het openbaar ministerie ten opzichte van het instellen derstrafvordering.14 Boot heeft een zestal redenen gegeven die wat hem be treft pleitenvoor aanvaarding van het opportuniteitsbeginsel en niet voor een op het legaliteitsbeginsel gebaseerde plicht tot vervolging. Op de eerste plaa ts: ‘Alle souv ereiniteitsrechten toch, die den staat toekomen, zijn hem gegeven in het algemeen belang.Waar het nu mogelijk is dat door vervolging van een misdrijf het algemeen belangmeer wordt geschaad dan gebaat, , daar zijn er o mstandigheden d enkbaar, waarinhet nalaten van vervolging tot plicht wordt’. Het opportuniteitsbeginsel maakt het1314192Bijl. Hand. II 1913-1914, 286, nr. 3, p. 54.Amsterdam 1885.

Bijzonder deelRondom de vervolgingsbeslissingdan mogelijk om in het algemeen belang af te zien van vervolging. Voorts is hetopenbaar ministerie ingesteld om vervolging uit particuliere wraakzucht tevoorkomen. Daarmee is onverenigbaar dat het openbaar ministerie – zoals bijaanvaarding van het legaliteitsbeginsel – gedwongen zou zijn ‘op alle klachteneene vervolging in te stellen, zelfs op de onbeduidendste, op die welke nietonmidde llijk de algemeene rechtsorde raken en die vaak geen ander doel hebbendan om particuliere hartstocht of wraak zucht te voldoen’. 15 In het verlengde hiervangeeft Boot aan dat de strafrechtelijke vervolging mede ertoe strekt om ‘aan denbeleedigden persoon de hem toekomende ideële genoegdoening te verschaffen’,maar dat van vervolging moet worden afgezien ‘als de rechtssche nnis gering enhet strafproces voor de belangen van de beleedigde partij niet wensche lijk is’. Devierde reden hangt hiermee samen. Bij sommige delicten, waarbij particulierebelangen altijd zwaarder wegen dan de belangen van de staat, is de vervolgingafhankelijk gemaakt van een klacht. Voor delicten waarbij ‘slechts somtijds wegensgroot nadeel voor particuliere belangen de strafactie niet gewensc ht’ is, is hetklachtvereis te niet op zijn plaats en ‘kan slechts eene algemeene machtiging aande ambtenaren van het O.M. verleend, die leemte, welke in elke wetgeving bestaanmoet, aanvullen’. De volgende reden houdt verband met de algemeen heid van dewet. De algemene bewoordingen van wettelijke voorschriften kunnen tot gevolghebben dat ook weinig strafwaardige gedragingen daar ten onrechte onder begrepenzijn en vervolging van deze gevallen is niet op zijn plaats. Tenslotte maakt hetontbreken van juryrechtspraak het opportuniteitsbeginsel wenselijk: ‘Onder devoordeelen der jury toch geldt voorzeker, dat zij vaak te strenge bestraffing bijgevallen, waarin het algemeen belang slechts weinig geschaad is, feitelijk weette voorkomen. Bij ons, waar de rechter alleen met de strafwet zelve te rade gaat,heeft men er dus te meer behoefte aan, dat aan het O.M. de gelegenh eid tot nietvervolgen wordt gegeven en dus de rechter niet in het moeielijk geval wordtgebracht van een te strenge wetsbepaling te moeten toepassen’. 16Op de keeper beschouwd, staat ook in de meer moderne beschouwingen overbetekenis en functie van het opportuniteitsbeginsel in essentie de door Bootaangedragen argumen tatie centraal. Het opportuniteitsbeginsel maakt een bewusteen selectieve toepassing van het strafrecht mogelijk, waarbij rechtshandhavingen strafrechtelijk beleid wezenlijke uitgangspunten zijn. Inzet van het strafrechtmag geen automatisme zijn, maar moet dienstig zijn aan het algemeen belang –berusten op een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen.172.3GroeiDe bewoordingen waarmee het opportuniteitsbeginsel in de wet tot uitdrukkingwerd gebracht, zijn zorgvuld ig gekozen in relatie tot de in de art. 7 t/m 10neergelegde vervolgingstaak van het openbaar ministerie. Deze taak werd begrepen151617Ook in Blok-Besier wordt op deze samenhang tussen vervolgingsmonopolie en opportuniteitsbeginsel gewezen; zie Blok-Besier I, p. 72.W. Boot, a.w., p. 13-17.Vgl. G.J.M. Corstens, Waarborgen rondom het vervolgingsbeleid, IJmuiden: Vermande 1974,p. 14; A.C. ’t Hart, Openbaar ministerie en rechtshandhaving, Arnhem: Gouda Quint 1994,p. 117-121; J.M. Reijntjes, in: Melai-Groenhuijsen, Wetboek van strafvordering, art. 167,aant. 5; M.S. Groenhuijsen, ‘De dreigende verdachtmaking van het opportuniteitsbeginselin het Nederlandse strafprocesrecht’, in: DD 2002, p. 437-445.193

Rondom de vervolgingsbeslissingBijzonder deelals een opdracht tot het vervolgen van strafbare feiten en het opportuniteitsbeginselwerd gezien als een uitzond ering hierop: ‘Niet zonder groote zorg werd de redactievan het besprok en begins el opgeste ld. Door de gekozen formuleering komt duidelijkuit, dat op den voorgrond blijft staan de ge dachte dat a ls algemeen e regel vervo lgingvan strafbare feiten noodzak elijk is, maar op gronden aan het algemeen belangontleend van dien regel mag worden afgeweken. Het opportuniteitsbeginsel heeftgeen ander doel dan om aan het legaliteitsbeginsel zijne scherpte te ontnemen’. 18De mogelijkheid van ‘willekeur, bevoorrechting, in het algemeen to t misbruik’bij de toepassing van het opportuniteitsbeginsel heeft de wetgever met behulp vanenige correctiemechanismen willen beteugelen. In dit kader is nadrukk elijk eenvervolging sbevoegd heid voor particulieren of verenigingen afgewezen. Eendergelijke bevoegd heid zou tot gevolg kunnen hebben dat te eenzijdig de nadrukzou worden gelegd op de handhaving van bepaalde stafbepalingen. Dat werd ‘inhooge mate gevaarlijk’ geacht, ‘nu de wetgever in den laatsten tijd zeer ruim gestelde strafbepalingen heeft aanvaard, in de onderstelling, dat voorzichtig beleid vanhet openbaar ministerie de anders bedenkelijke gevolgen zou weten te voorkomen’.Tegen deze achtergrond werd het vervolgingsrecht uitsluitend toebedee ld aan hetopenbaar ministerie, waarbij het oppo

1 Het onderzoek ter zitting, Groningen 1999, p. 21-22. 2 Zie: ‘Positie OM in relatie tot het onderzoek ter terecht zitting; de tenlas telegging als grondslag voor het strafproces’, in: Het onderzoek ter zitting. Eerste interimrapport onderzoeksproject Strafvorderi ng 2001, Groningen 1999, p. 179-194 (A.E. Harteveld).

Related Documents:

and Theology. University College Tilburg provides the interdisciplinary Bachelor’s program of Liberal Arts and Sciences. TIAS School of Business and Society is the business school of Tilburg University and Eindhoven University of Technology, offering post-graduate education. According to the three most

Tilburg Wolves Defensive Playbook 2016 - 2017 Tilburg Wolves intend to start their first competitive season in 2017. After over a year of preparation we will measure ourselves with other teams in the league. Some players will have more experience than others, but the fact is that a football

Voor u ligt de verantwoording van het onderzoek dat is uitgevoerd voor het schrijven van aanvullingen op het COTAN Beoordelingssysteem (Evers, Lucassen, Meijer, & Sijtsma, 2010) in het kader van medewerking van de COTAN aan de werkzaamheden van de

Tilburg University TESSA CRAMER Docent Toekomstonderzoek Fontys Academy of Creative Industries BART BROUWERS Oprichter E52 en Hoogleraar Journalistiek University Groningen BEGROTING EN VERANTWOORDING BrabantKennis wordt gefinancierd uit het budget Kennis en Onderzoek van de provincie Noord-Brabant. Zie voor de bestedingen van BrabantKennis in 2018:

Tilburg University Long-term outcome and quality of life of patients with endometrial carcinoma treated with or without pelvi

PREVENTING CRIME THROUGH SELECTIVE INCAPACITATION BEN VOLLAARD CentER, TILEC, Tilburg University, the Netherlands. b.a.vollaard@uvt.nl December 2010 ABSTRACT: Making the length of a prison sentence conditional on an individual’s offense h

Citing Sources According to APA Guidelines Tilburg University, Netherlands Version 2014 3 1 IN-TEXT CITATIONS Within the Social Sciences, the American Psychological Association (APA) guidelines for citing sources

Attila has been an Authorized AutoCAD Architecture Instructor since 2008 and teaching AutoCAD Architecture software to future architects at the Department of Architectural Representation of Budapest University of Technology and Economics in Hungary. He also took part in creating various tutorial materials for architecture students. Currently he .